In de 9de en 10de eeuw nam door de welvaart de bevolking in het Noord-Hollandse duingebied flink toe. Landgebrek dwong boeren uit de duinen het onbewoonde Zaanse hoogveenmoeras in te trekken om daar nieuw land te ontginnen. Om in het moeras te kunnen wonen, moest het eerst worden ontwaterd. De boeren groeven lange sloten, evenwijdig aan elkaar, waar het water instroomde zodat het land droog werd. Op dit ontgonnen land bouwden ze hun boerderijen en legden hun akkers aan. De rechthoekige, langwerpige boerderijen hadden plaggenfunderingen, wanden van gevlochten takken en twijgen en een dak van riet. Naast boeren woonden waarschijnlijk ook vissers in het waterrijke gebied.
Om te voorkomen dat regenwater uit het onontgonnen deel van het moeras over hun akkers stroomde, groeven de boeren tussen hun land en het moeras een grote, brede sloot, een watering of gouw genaamd. Met de vrijgekomen grond wierpen ze voor alle zekerheid ook een dijk op langs de watering. Omdat veen inklinkt wanneer het wordt ontwaterd, daalde het land al vrij snel na de ontginning, waarschijnlijk meer dan anderhalve meter in honderd jaar. Door het dalen van de bodem werd het land natter en was graanverbouw niet meer mogelijk. De boeren staken daarom de dijk en de watering over en ontgonnen een nieuw stuk van het moeras. Dit ging door tot het hele moeras, de hele Zaanstreek dus, was ontgonnen. Hun oude, ingeklonken, natte land gebruikten ze als grasland voor hun vee. Zo veranderde de boeren door harde werken het woeste Zaanse hoogveenmoeras in honderd of tweehonderd jaar in een laagliggend vlak graslandgebied, doorsneden door duizenden, met de hand gegraven sloten. Dit is het slagenlandschap dat in sommige delen van de Zaanstreek - Westzijderveld, Guisveld, Wormer- en Jisperveld, Oostzanerveld - tot op de dag van vandaag bewaard is gebleven. Door de ontginning was rond 1250 het land wel zo laag komen te liggen dat het tegen het water beschermd moest worden met behulp van dijken.
De eerste Zaankanters vestigden zich rond 950 in Assendelft. Dit deel van de Zaanstreek lag immers het dichtst bij de duinen. De eerste boerderijen lagen verspreid door het ontgonnen gebied. Een klein houten kerkje stond in het midden. Toen de ontginning verder doorschoof, verhuisde de bewoning, inclusief de kerk, mee. In deze tweede ontginningsfase bouwden de boeren hun boerderijen echter niet langer meer kris kras door het land maar aan de hoge en droge dijk die langs de watering was opgeworpen. Ook kwam hier de nieuwe kerk te staan. De dijk werd de latere Dorpsstraat. Omdat de woningen langs de dijk stonden, kreeg Assendelft een langgerekte vorm. Dergelijke lintdorpen zijn kenmerkend voor veengebieden. Ook de andere Zaanse dorpen hebben of hadden deze vorm.
Niet de hele Zaanstreek is vanuit de duinen ontgonnen. Het noordelijk deel (Wormer en Jisp) is waarschijnlijk in de 11de eeuw vanuit West-Friesland bevolkt en het zuidelijk deel (Zaandam, Oostzaan-Zuid) vanaf het IJ (het huidige Noordzeekanaal). De eerste nederzetting in Zaandam, Saenden of Oud-Saenden genaamd, lag in de buurt van het Hembrugterrein en is in de 11de of 12de eeuw gesticht. Na 1150 is deze nederzetting vanwege wateroverlast verlaten en vestigden de bewoners zich in het centrum van het huidige Zaandam.