Tijdens het beleg van Grave in 1674 krijgt het kerkje van Velp het zwaar te verduren. De Staatse aanvallers plaatsen een wacht in de toren waarop de in Grave gelegerde Fransen een uitval doen en de toren veroveren. De tegenpartij komt terug en de toren wordt in brand gestoken. De beroemde kunstenaar Romeyn de Hooghe maakt kort na 1674 een prent van de brand in Velp.
In het Rampjaar 1672 wordt de Republiek aan alle kanten aangevallen. Omdat 's-Hertogenbosch door de Staten Generaal belangrijker wordt gevonden, verplaatst Willem III een deel van het garnizoen uit Grave naar die stad. Het Franse leger onder maarschalk Turenne krijgt de vesting Grave in handen zonder dat er een schot is gelost. Grave is weer katholiek; het bestuur wisselt van kleur, de protestanten worden verjaagd naar de gasthuiskerk en er komt een Franse kardinaal om de Sint-Elisabeth opnieuw te wijden. Grave heeft ook weer een koning: Lodewijk XIV, de Zonnekoning. Lodewijk is, zegt men, in hoogsteigen persoon Grave komen bekijken. Lang duurt het allemaal niet. In 1674 slaan de troepen van de Republiek onder generaal Rabenhaupt het beleg voor de stad. Met de andere tegenstanders, Engeland, Munster en Keulen, is dan al de vrede getekend. Het beleg zal vier maanden duren. Aan de Franse kant heeft generaal Noël Bouton markies de Chamilly de leiding. Hij verweert zich dapper en de stad is tot barstens toe met munitie en proviand gevuld, waaronder honderden levende koeien. De strijd golft over en weer met grote verliezen aan beide kanten, maar een beslissing blijft uit. Aan beide kanten blijven de aanvoerders hoffelijk: ze wisselen brieven uit waarbij de een zegt dat de ander de strijd beter op kan geven en die ander daar vriendelijk voor bedankt. Ook de beroemde vestingbouwkundige kolonel Menno van Coehoorn weet geen beslissing te forceren. Pas na de komst van versterkingen onder Willem III keren de kansen en moet Chamilly de vesting opgeven. Het grootste deel van de stad ligt in puin, inclusief de Sint-Elisabeth waar de toren door het schip is geslagen. Chamilly capituleert op 27 oktober 1674, de 28ste trekt Willem III de stad binnen. Chamilly en zijn leger krijgen een aftocht op de meest eervolle wijze: met vliegende vaandels, slaande trommen, brandende lonten en kogels in de lopen. Chamilly's optreden wordt legendarisch en het beleg komt in de studieboeken als lesmateriaal voor aankomende officieren. De 28ste oktober wordt in Grave tot ver in de achttiende eeuw als feestdag gevierd.
Zware verliezen
Het beleg van 1674 kostte volgens opgaven uit die tijd bij de Fransen 28 kapiteins, 41 luitenants, 75 sergeants en 1307 soldaten, 4 officieren van de artillerie en 93 kanonniers het leven. Er waren 1017 gewonden. Onder de gesneuvelden was de tweede zoon van de beroemde Franse toneelschrijver Pierre Corneille. De vader droeg zijn laatste tragedie, Suréna, op aan deze zoon. Aan Nederlandse kant sneuvelden 7 kolonels, 140 kapiteins en 153 lagere officieren. Volgens Chamilly waren er bij de belegeraars tot wel 16.000 doden en gewonden. Dat zal wel overdreven zijn, maar het tekent de verliezen.