De Petrus' Bandenkerk in Rijsenburg was een van de eerste katholieke kerken die sinds de Reformatie van de 16de eeuw in het Utrechtse werden gebouwd. Door de Reformatie was de gereformeerde godsdienst de enige religie, die in de Republiek openlijk beleden mocht worden. Katholieken, Joden en protestante dissenters zoals lutheranen en doopsgezinden werden veelal gedoogd, zolang ze hun religie niet in de openbare ruimte uitoefenden. Officieel mochten niet-gereformeerden ook geen overheidsfuncties bekleden. In sommige plaatsen werd dat toch oogluikend toegestaan, omdat er eenvoudigweg niet voldoende geschikte gereformeerde inwoners waren.
Toen de Republiek in 1795 door de Fransen werd 'bevrijd' en de Bataafse Republiek werd gevormd, werd direct de vrijheid van godsdienst afgekondigd. Iedereen mocht nu bestuursfuncties bekleden en in vele plaatsen kwamen voor het eerst katholieken, lutheranen en later ook Joden in de regeringsbanken. In 1796 werd scheiding van kerk en staat uitgesproken. De bedoeling was dat de staat een aantal functies, zoals de armenzorg en onderwijs, over zou nemen van de kerken. Dat lukte door de financiële omstandigheden pas veel later. Wel konden nu de andere godsdienstige genootschappen eigen kerkgebouwen neerzetten of kregen ze de beschikking over de bestaande kerk. Het duurde echter nog tot 1853 voordat ook de katholieke kerkorganisatie in Nederland weer volledig werd opgebouwd. Ons land werd ingedeeld in nieuwe bisdommen. De aartsbisschop ging zetelen in Utrecht. Op vele plaatsen werden nieuwe parochies ingericht, onder meer in Zeist. Dat zorgde voor een bouwhausse, want voor al die nieuwe parochies waren kerkgebouwen nodig. Zeist kreeg bijvoorbeeld de St. Jozefkerk. Vooral architect Alfred Tepe (1840-1920) bouwde tientallen kerken in het Utrechtse, onder meer in Schalkwijk, Maarssen en IJsselstein.