Geestelijk leven 1795-1900

Kerk in ontwikkeling

Na de Franse inval in 1795 heeft de kerk enige jaren als kazerne dienstgedaan. De toren van de kerk werd onteigend en in handen gegeven van de burgerlijke gemeente.

Kerkvergroting

Begin 1800 werd het oude kerkje te klein. Vermogende mensen betaalden voor hun vaste plek in de kerk zelfs bedragen van gemiddeld 2 maanden modaal salaris. In een kerkbankreglement dat al ouder is dan 1763 staat onder andere: 'Dat degeene die alvoorens geconcenteerd word een gestoelten in de selve kerke te mogen setten, aan kerkmeester in den tydt ten behoeve van de kerke sal moeten betalen 70 guldens'.

In 1808 werd de kerk (het schip en het koor, niet de toren) afgebroken en opnieuw opgebouwd als een rechthoekige doos, waarbij de muren in oost/westelijke richting werden verlengd en de toren aan de noordkant ingesloten. In de ruimte die hierbij ontstond werd het baarhuis ondergebracht. In 1829 werd dit een kerker.

Had je iets misdaan, dan werd je daar in de nor opgesloten. 'Brommen onder de toren' was een gevleugelde uitdrukking. In 1831 kreeg de eerste brandspuit hier een plekje, totdat in 1870 werd besloten om ook tegen de zuidkant van de toren een ruimte te bouwen om hem daar te stallen.

Omdat het koor was verdwenen werd de zeventiende eeuwse preekstoel tegen de noordelijke muur gesitueerd. In de negentiende eeuw was er een periode dat eikenhout belast was (een soort personele belasting). Om deze belasting te omzeilen werd eikenhout vaak van een verflaag voorzien. Zo werd ook deze preekstoel gehuld in een laag witte verf.