In 1609 zorgde het Twaalfjarige Bestand voor een tijdelijke onderbreking van de oorlog tegen Spanje die in 1568 met de militaire invallen van Willem van Oranje was begonnen. Speciaal voor de gelegenheid produceerde Claes Janszoon Visscher een kaart van de Nederlanden in de vorm van een leeuw, de Leo Belgicus. Daarop werden de zeventien Nederlanden nog eenmaal als een geheel afgebeeld, vreedzaam naast elkaar levend dankzij het verstommen van het wapengekletter, gesymboliseerd door de slapende god Mars rechtsonder. In werkelijkheid echter waren de Nederlanden door de Opstand en de daaruit voortvloeiende oorlog uiteengevallen in twee nieuwe staten: de zuidelijke Spaanse Nederlanden en de noordelijke Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Die laatste beleefde met het Bestand een belangrijk diplomatiek succes, al zou zij pas in 1648 met de Vrede van Munster internationaal erkend worden als soevereine staat.
Een republiek was een uitzondering in het vroegmoderne Europa waarin de toon werd gezet door vorsten. Niemand van de opstandelingen had dan ook bewust naar een republiek gestreefd: men had slechts de ‘goede oude tijden’ willen herstellen waarin de vorst de vrijheden en privileges van zijn steden, gewesten en onderdanen garandeerde. Zo’n vorst was na de afzwering van Filips II wel gezocht, maar niet gevonden. Daarom waren de zeven overgebleven opstandige gewesten vanaf 1588 maar als republiek doorgegaan.
Dat leverde een merkwaardig staatsbestel op, waarin elk gewest in theorie een even belangrijke stem in de gemeenschappelijke vergadering van de Staten-Generaal had. Leden hadden recht op ruggespraak. Dat betekende dat afgevaardigden terug naar hun gewest mochten voor overleg. Zo kon het lang duren voor er een besluit werd genomen. In de praktijk viel dat wel mee. Omdat het rijke Holland verreweg het meeste geld inbracht, had het ook het meest te vertellen. De hoogste ambtenaar van Holland, de raadpensionaris, functioneerde als een soort minister-president, minister van financiën en minister van buitenlandse zaken tegelijk. Daarnaast was er meestal nog een Oranje die het ambt van stadhouder bekleedde. Letterlijk betekent dat ‘plaatsvervanger’, maar dat was niet meer dan een verwijzing naar vroeger: er was immers geen landsheer meer die vervangen moest worden. Als hoog edelman uit het huis van Oranje-Nassau (en dus familie van Willem van Oranje) en opperbevelhebber over de strijdkrachten stak de stadhouder ver uit boven alle andere bestuurders en ambtenaren. Waar die hun tijd vooral doorbrachten met vergaderingen, daar behaalden stadhouders als Maurits en Frederik Hendrik klinkende militaire overwinningen op de Spanjaarden. Zij hadden wel iets van een vorst, al waren zij formeel gewoon dienaren van de gewestelijke Staten.
Stadhouder en raadpensionaris konden gemakkelijk met elkaar in conflict komen. Tijdens het Twaalfjarig Bestand gebeurde dat voor de eerste maal, met dramatische uitkomst. Na een hooglopend politiek en religieus conflict liet stadhouder Maurits Johan van Oldenbarnevelt arresteren, op beschuldiging van landverraad. Hij werd op 13 mei 1619 onthoofd.