Levendige handelsplaats
Na verstrekking van het stadsrecht in 1246 groeide de levendige handelsplaats van enkele honderden naar enkele duizenden inwoners, mede door de toeloop van de bevolking van het omringende platteland. Er waren veel zaken die door de stormachtige groei van de stad geregeld moesten worden. Het werd tijd voor een nieuwe benadering van de relatie van de graaf met de stad en van de stad met de kerk, drie machten in de stedelijke samenleving.
Financiering krijgstochten
Graaf Willem IV was als vorst in de eerste plaats krijgsheer, die ter financiering van zijn vele krijgstochten voortdurend geld nodig had. Dat verkreeg hij onder meer door tegen betaling zijn gunsten te verlenen, zoals het verstrekken van nieuwe rechten, privileges genaamd. Voor Delft kwam dat in de oorkonde van 27 november 1342 neer op belangrijke aanvullingen op bestuurlijk en economisch gebied, zoals nieuwe regels voor de school, de lakennering, de waag, de makelaardij van het koren, de boterhandel en de vismarkt. Schoolonderwijs was tot dan toe een zuiver kerkelijke aangelegenheid, maar met dit privilege begon in Delft de stadsschool. Enkele maanden eerder dat jaar was er voor het eerst al officieel sprake van onderwijs, toen de graaf, die op kerkelijk gebied een grote invloed had, het recht op de inkomsten van de school, de kosterij en het schrijfambacht (het secretarisschap van ‘der stede clerc’) aan zijn ambtenaar Claes Merren schonk. Dat was duidelijk niet naar de zin van Delft, dat zelf stedelijke cultuurpolitiek wilde bedrijven. De stad keerde zich niet alleen tegen de graaf, maar ook tegen die andere macht in de stad, de parochiekerk, toen nog alleen de Sint-Bartholomeuskerk, de latere Oude Kerk.
Onderwijs voor diverse taken in de samenleving
Onderwijs was oorspronkelijk een kerkelijke aangelegenheid en stond grotendeels in dienst van de kerkelijke liturgie. Jongens leerden binnen de kerk lezen en schrijven, waarbij er een centrale plaats was voor Latijn en muziek. Zij werden als zangers ingeschakeld bij de talrijke kerkelijke feestdagen. Voor velen was het een voorbereiding op het priesterschap of op een intrede in een klooster. Maar de stedelijke bestuurders, zelf voortgekomen uit de praktijk, hadden bij onderwijs een andere opvatting: jongens moesten een goede opleiding krijgen voor diverse taken in de samenleving, en zo mogelijk door verdere studie worden voorbereid voor bestuurlijke taken.
Latijnse school
Het protest had resultaat, na enkele maanden kreeg de stad de eerder aan Merren verleende rechten in handen. Hoewel we de eerste vermelding van de Latijnse school in de Schoolstraat pas in 1400 vinden, kunnen we het privilege van 1342 zien als het begin van dit stedelijk instituut, waaruit eeuwen later het gymnasium zou voortkomen. De stad bepaalde voortaan zelf in een reglement wat de jongens moesten leren en van welke schoolmeesters, het aantal klassen, de lestijden en de hoogte van het schoolgeld. Natuurlijk bleven kerkelijke plichten een rol spelen, maar ze hadden geen centrale plaats meer en de stedelijke overheid kon ingrijpen als de kerk teveel een beroep deed op de leerlingen. Na hun schooltijd konden deze verder studeren, bijvoorbeeld vanaf 1425 aan de universiteit van Leuven.