Gilze en Rijen kent in het digitale tijdperk negen basisscholen. Zes op katholieke grondslag, één op protestants-christelijke, een openbare school en een Jenaplanschool. En dan is er op Asielzoekerscentrum Prinsenbosch ook nog een dependance van de openbare school, waar kinderen uit het centrum hun eerste Nederlandse onderwijs krijgen. Nu is het voor de meeste kinderen heel normaal dat ze acht jaar basisonderwijs volgen en daarna nog vervolgonderwijs. Maar zo is het natuurlijk niet altijd geweest. Daar ging een eeuwenlange ontwikkeling aan vooraf. Ook in onze gemeente.
In de steden kwam het onderwijs eerder op gang dan in de dorpen. Zo had Breda in 1268 al meerdere scholen. Geleidelijk aan gingen de kerken onderwijs voor het gewone volk belangrijk vinden en kregen bijna alle parochies een school. Aangezien de parochie Gilze in deze streek toonaangevend was, is hier vast ook al in een heel vroeg stadium sprake van onderwijs geweest. Met de gecombineerde functie van koster en schoolmeester waarschijnlijk, want dat was in die tijd gewoonte. Vanaf de vijftiende eeuw kwam er voor de schoolmeester van overheidswege een vergoeding. Het leerplan bestond in die tijd uit lezen, schrijven en kerkzang. Ook de kinderen uit Rijen, Hulten en Molenschot kwamen voor lessen naar Gilze, maar we moeten ons bij dat onderwijs niet te veel voorstellen. Het eerste schriftelijke bewijs dat er in Gilze ook echt een speciaal gebouw voor onderwijs was, komen we in een rekening uit 1632 tegen. Wat Rijen betreft is het aannemelijk dat er vanaf 1522 een vorm van onderwijs was. Er werd immers eind 1521 ‘een stucxken lants vercoft om daer een schoolhuys op te zetten’.
De vrede van Munster (1648) had ook voor het onderwijs grote gevolgen. Vanaf dat moment mochten katholieken geen les meer geven; schoolmeesters moesten bij de Classis van de protestantse kerk een examen afleggen. Deze roerige tijd, die tot 1795 duurde, ging aan Gilze en Rijen niet voorbij. De katholieke schoolmeesters kwamen op non-actief te staan en de conflicten tussen de katholieke bevolking en de protestantse schoolmeesters zijn vast niet van de lucht geweest.
In 1795 kwam met de Fransen en hun ‘Vrijheid, gelijkheid en broederschap’ de omwenteling. Ambtenaren, predikanten en schoolmeesters vluchtten naar het noorden en de katholieken namen de overheidsfuncties weer over. Vanaf 1799 was er sprake van openbaar onderwijs en stelde het gemeentebestuur de leerkrachten voortaan aan. De schoolmeesters moesten een bewijs van bekwaamheid overleggen. Leerplicht bestond in die tijd nog niet, maar de meeste ouders stuurden hun kinderen wel naar school. Al was dat vaak erg afhankelijk van het seizoen. Veel kinderen waren in de zomer thuis nodig voor het werk op het land en hadden dan geen tijd om lessen te volgen. Zo kon het gebeuren dat een meester in de zomer van 1811 dertig leerlingen in de klas had en in de daaropvolgende winter 140. En zo zal het Gregorius Schrauwen, een bekend onderwijsman in onze gemeente, ook zijn vergaan. In 1816 werd hij aangesteld als meester voor de hoogste klassen in Gilze. Hij drukte een grote stempel op het onderwijs in de regio en gaf met enkele publicaties een goed beeld van zijn tijd en van onze gemeente.
Dankzij de nieuwe grondwet staat 1848 in de geschiedenis van het onderwijs te boek als het jaar van de vrijheid. Maar pas in 1857 liet de wet toe dat er katholieke scholen werden gesticht. Die moesten zich overigens voorlopig nog zelf bedruipen, terwijl de openbare scholen uit de staatskas werden betaald. Toen landelijk de schoolstrijd uitbrak over die ongelijkheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs, waren de scholen in Gilze en Rijen allemaal nog op openbare grondslag. Dit duurde tot 1870, het jaar waarin de zusters van Dongen naar Gilze kwamen en er een katholieke school oprichtten. In 1920 kwam de zo lang begeerde gelijkstelling en kon het katholieke onderwijs zich beter ontwikkelen. Ook in Rijen, Molenschot en Hulten kwamen toen katholieke scholen en daarmee aparte jongens- en meisjesscholen. Een nieuw fenomeen, want de openbare scholen waren gemengd.
Een bijzondere tijd in de onderwijsgeschiedenis is ook de Tweede Wereldoorlog. Leerlingen in de hele gemeente moesten toen voor langere tijd hun klassen verlaten en ergens anders naar school. De vele leerfabrieken boden uitkomst. Het was sowieso nog de tijd van de muffe klaslokalen en de kachels die met kolen werden gestookt of met mastappels die de kinderen zelf in de bossen raapten. En natuurlijk waren de klassen erg groot: soms tot wel zestig leerlingen. Bij de meisjes gaven vooral religieuzen onderwijs. Dit duurde tot rond de jaren vijftig, daarna deden leken in rap tempo hun intrede. In de jaren zestig kwamen ook de schoolbesturen los van de kerkbesturen en gingen zelfstandig als stichting verder.
Vervolgonderwijs is er in onze gemeente wel geweest. Tot midden jaren negentig konden leerlingen terecht in onderwijsvormen als huishoudschool (lhno), lts, de lagere landbouwschool en mulo (mavo). Maar schaalvergrotingen deden opgang en in 1995 sloot de laatste school voor voortgezet onderwijs in onze gemeente noodgedwongen haar deuren. Jongeren fietsen sindsdien voor elke vorm van vervolgonderwijs naar omliggende steden en dorpen. Maar de basis leggen ze nog steeds in het eigen dorp.
Bron: De historische canon van Gilze en Rijen, 2012 - Heemkring Molenheide