De pastoor ontbindt het gilde en het gildezilver gaat in de verkoop. Onder meer een zilveren koningsvogel uit 1562 komt in particulier bezit. Pastoor Boex zal er niet rouwig om geweest zijn.
Beeld bijgesteld
Stevig drankgebruik blijft de gilden lang aankleven. Niet helemaal onterecht, zo leert de geschiedenis. Maar recentelijk stellen de Kempische schuttersgilden hun beeld bij. Vandaag de dag tonen ze zich bovenal als vrolijke gezelschappen ter behoud van immaterieel erfgoed. Met fraaie optochten, sierlijke demonstraties (vendelzwaaien) en spannende wedstrijden (kruisboogschieten). Activiteiten waar, anders dan vroeger, ook vrouwen en niet-katholieken aan kunnen deelnemen.
Vermogen vergaren
De gilden gaan in de Middeleeuwen van start als kerkelijke broederschappen. Later veranderen ze in schutterijen die zo nodig het dorp kunnen verdedigen. Het zijn clubs met een besloten karakter. En met aanzien, vaak onderstreept met hun bijzondere koningsschilden. Wie toegelaten wordt, moet geld inleggen. Ook via erfenissen komt er geld binnen. Het bijeengebrachte vermogen investeren de gilden in gronden die pacht opbrengen. Binnen de dorpsgemeenschap nemen ze een speciale positie in en dat benadrukken ze tijdens besloten vieringen. Bekend zijn de teerdagen. Daar stroomt het gerstenat rijkelijk, ter versterking van het clubgevoel. Maar tot ongenoegen van veel gezagsdragers.
Protestants gezag
Na de Tachtigjarige Oorlog ligt dit gezag bij de protestanten. Die bemoeilijken het leven van de katholieke Kempenaren. Deze kunnen aanvankelijk alleen buiten de landsgrens ter kerke gaan. Later mag dat in het eigen dorp, maar dan wel in een onopvallende schuurkerk. Processies blijven verboden. Her en der worden protestantse schoolmeesters en predikanten benoemd. Van dit alles krijgen ook de gilden hun deel mee. De gildebroeders moeten ophouden met vogelschieten, de activiteit waarmee ze hun koning kunnen aanwijzen. Ook moeten ze hun gildevaandels ontdoen van Bourgondische kruisen en hun roodgekleurde sjerpen een oranje kleurtje geven. Alles in naam van de Heeren Staten Generael der Vereenighde Nederlanden.
Moeilijk vaarwater
Zo komen de gilden in moeilijk vaarwater. Schermutselingen blijven dan ook niet uit. Een proces dat in 1731 dient voor de Dingbank van Eersel toont dit aan. De dominee spant tegen de Guld een proces aan omdat hij zich bedreigd voelt. De plaatselijke gildebroeders hebben onder meer een paardenbeen met hoef naar zijn voordeur gegooid. Een wandaad, maar bovenal een symbolische gebruik.
Als in de Franse Tijd het gezag van de protestanten komt te vervallen, kunnen de gilden opgelucht ademhalen. Maar intussen hebben ze veel van hun veerkracht verloren. Ook hun oorspronkelijke bestaansrecht staat ze niet meer helder voor ogen. Gevolg: nogal wat gilden gaan ter ziele en die overblijven leiden een kwakkelend bestaan. Soms krijgen ze een nieuwe rol: het bestrijden van mussen en mollen.
Wie niet meer goed weet waarom hij bestaat, wil nog wel eens naar de fles grijpen. En dit is vaak tegen het zere been van de rooms-katholieke geestelijkheid die intussen in de Kempendorpen ‘moreel gezagvoerder’ is geworden. Met gevolgen zoals in Bladel. Zo dunt het aantal gildes verder uit.
Pas in de jaren zeventig van de twintigste eeuw ontstaat een opleving. Slapende gildes worden wakker gemaakt, opgedoekte gildes worden heropgericht en nog bestaande gildes wordt nieuw leven ingeblazen. Een impressie van de Kringgildedag in Steensel (2016) laat zien wat dit oplevert. Blijkbaar wil de moderne mens zich weer verbonden voelen met een eeuwenoude traditie. Dat lukt. Vooral door aan deze traditie een nieuwe invulling te geven: de sociale ontmoeting en het samen delen van lief en leed.