In een serie olieverfschilderijen onder de titel ‘Verleden Tijd’ legt Vosters een en ander vast. Niet als een weergave van het verleden, maar als creatie van een nieuwe kunstzinnige werkelijkheid. De schilderijen tonen de vergankelijkheid van de mens. Maar ook lijken ze een groet te brengen. Een groet van de Middeleeuwse Kempenaar aan de hedendaagse. Via de kunst.
Merovingische tijd (500 - 750)
De Middeleeuwer waar we het hier over hebben, moeten we plaatsen in de Merovingische tijd, zo tussen 500 en 750. De Kempen wordt dan bevolkt door ‘nieuwe’ kolonisten. We weten niet precies waar deze vandaan komen. Wel laten ze wat na: tientallen grafvelden waarvan de meeste worden aangelegd tussen 600 en 700. De manier waarop de Merovingers hun overledene begraven, is divers. Meestal leggen ze deze rechtstreeks in een rechthoekige kuil, soms krijgen ze eerst een kist. Ook zijn er crematiegraven.
Merovingische graven zijn blootgelegd in Bergeijk, Westerhoven, Riethoven, Casteren, Hoogeloon en Reusel. Daarin worden soms kostbare voorwerpen aangetroffen zoals bij het Bergeijkse grafveld aan de Fazantlaan. Daar vindt men een prachtige groene glazen beker, uniek voor ons continent. Zo’n voorwerp in een graf noemen we een grafgift. Deze grafgiften verschillen in omvang en waarde. Met welk doel ze worden meegegeven is niet altijd duidelijk. Zo kan een zwaard de strijdbaarheid van een overleden man vergroten. En sieraden de bekoorlijkheid van een vrouw. Aardewerken potten bevatten zo goed als zeker ‘voedsel voor onderweg’.
De Merovingische Kempenaren vestigen zich op de hoge heidevelden, in kleine nederzettingen. De lage beekdalen zijn in die tijd niet geschikt voor bewoning: te nat en bovendien begroeid met een ondoordringbaar eikenbroekbos. In de periode 650–750 bewonen de Merovingers huizen van zo’n tien bij vijf meter. Die staan met een stuk of drie bij elkaar. Op het erf is er een waterput en verder hebben de huizen een bijgebouw waar enkele koeien, schapen en varkens in worden gestald. Op de akkers verbouwen de boeren gerst en vooral rogge.
Aan het eind van de Merovingische tijd doet zich iets voor dat diep ingrijpt in het leven van de Kempenbewoners van toen: ze maken kennis met het christendom, een nieuwe levensbeschouwing die vanaf 700 met grote inzet verspreid wordt door de Engelse kloosterling Willibrordus (Venster 6) en diens volgelingen. Er komen doopputten en hier en daar verschijnt een houten kerkje.
Karolingische tijd (750 - 900)
In de tijd van Karel de Grote worden de huizen wat groter: 15 bij 9 meter. Bijgebouwen ontbreken, het lijkt erop dat de boeren hun vee weer in het woonhuis stallen, net als in vroeger eeuwen. Er is meer handel en daarmee meer welvaart. Aardewerk raakt algemeen in gebruik.
De Frankische nederzetting in de Kempen betreft soms een zogenaamde Plaetse, een driehoek met aan de buitenkant de woningen en de stallen en in het midden een plas water waar het vee kan drinken voordat het naar de heide wordt geleid, of als het daarvan terugkomt. De driehoekvorm is op sommige plekken in de Kempen nog terug te vinden, bijvoorbeeld op Schadewijk in Eersel en Walik in Bergeijk.
Het christendom krijgt meer voet aan de grond in deze Karolingische tijd.
Een onbekende eeuw
De Vroege Middeleeuwen sluiten af met een eeuw waar we weinig van weten. Veel wijst op economische teruggang. Nederzettingen kennen minder inwoners, raken soms verlaten, of verhuizen naar een andere plek, zoals die van Hulsel. Is de Kempen oorlogsgebied geworden? Voeren de machthebbers – kloosterlingen en kasteelheren (ofwel: monniken en ridders) – een ander beheer van hun domeinen door? Meer archeologisch onderzoek is nodig om dit te kunnen beantwoorden.
Veel vondsten uit de Middeleeuwen en de prehistorie zijn bijeengebracht in Cultuurhuis Bergeijk.