De missie van admiraal Matelieff de Jonge
Cornelis Matelieff de Jonge (1570-1632) werd in Rotterdam geboren en kreeg aan het begin van de 17e eeuw het bevel over een vloot van elf VOC-schepen met in totaal zo’n 1.400 man aan boord, inclusief 600 soldaten. Officieel zou hij naar Zuidoost-Azië gaan voor een handelsmissie, maar zijn werkelijke opdracht was om korte metten te maken met de invloed van de geduchte Portugese rivalen in de regio. Op 12 mei 1605 zette hij met zijn vloot koers richting Malacca, een eiland in de Maleisische archipel, die destijds diende als een strategische vesting.
Onderweg deed Matelieff in januari 1606 nog het eiland Mauritius aan, waar hij onder andere beschrijvingen maakte van de zwarte rat, de dodo en het makaak-aapje. In april 1606 kwam hij op Malacca aan, waar hij een pact vormde met de sultan van de Johor-regio om de Portugezen te verdrijven en Malacca in Nederlandse handen te brengen. Belangrijk feit in de context van dit verhaal is dat de Nederlanders en Maleisiërs ook overeenkwamen om elkaars religie te tolereren, wat mogelijk verklaart waarom de koran aan Matelieff werd gegeven.
Uiteindelijk faalde Matelieff in zijn missie; na twee zeeslagen met de Portugese vloot was hij zes schepen kwijtgeraakt, en Malacca zou nog tot 1641 in Portugese handen blijven. Desondanks bereikte hij zelf nog enige politieke successen na zijn terugkeer naar Rotterdam in 1608: hij werd in 1618 aangesteld in de vroedschap (stadsregering) en later werd hij burgemeester van de stad.
De koran
Op 20 juli 1606 – in het midden van de campagne tegen de Portugezen – vonden er twee wel heel verschillende gebeurtenissen plaats. Ten eerste liet Matelieff een willekeurige Portugese gevangene ophangen als straf voor wreedheden tegen zijn bemanning. Het voorval laat zien dat missies als die van Matelieff gekenmerkt werden door allerlei geweldsexcessen. De andere gebeurtenis was beduidend minder gruwelijk: uit handen van een hoge geestelijke ontving hij een koran, nadat hij deze meerdere malen om het boek had gevraagd. Een handgeschreven tekst op het schutblad van de koran beschrijft deze geschiedenis:
“Anno 1606 is desen Alcoran den 20en Julij voor Malacca, den Heere Admiraal Matelief de Jonghe, van den Bisschop van Johor, op syn ernstich anhauden geschonken. Waermede hij met victorie, ende goede gesontheyt wederom door des Heeren genade thuijs gekomen synode, Dese Librarie van Rotterdam vereert heeft.”
De koran is hiermee een waardevol document dat verslag doet van religieuze uitwisseling in een tijd waarin Europese en Aziatische culturen vaak gewelddadig met elkaar in contact kwamen en Europese mogendheden een buitenlands beleid voerden gebaseerd op slavernij, uitbuiting en andere wreedheden.