Als kind uit een predikantengeslacht – zowel vader als grootvader waren predikant –kreeg de in 1845 te Vlissingen geboren Pieter Johannes Albertus de Bruïne normen en waarden er met de paplepel ingegoten. Toen hij in 1877 op 32-jarige leeftijd als burgemeester van Zwijndrecht werd aangesteld, trof hij een dorp aan waar naar zijn mening veel te veel alcohol werd geconsumeerd en waar de kinderen te weinig mogelijkheden hadden om onderwijs te genieten. Kortom, hij stroopte zijn mouwen op. Hij zag erop toe dat er nog geen drie jaar na zijn benoeming twee scholen werden geopend, die ruimte boden aan vijfhonderd leerlingen. En voor het bestrijden van het drankmisbruik had hij ook zo zijn eigen methoden.
Matten op het Veerplein
Tijdens de viering van een Koninginnefeest, ergens rond de eeuwwisseling, werd er op en rond het Veerplein door de herbergiers en kroegbazen stevig geschonken en gedronken. Twee agenten voorzagen dat de boel uit de hand zou lopen en togen naar het huis van de burgemeester om hem om wijze raad te vragen. Maar die was niet thuis.
Terwijl de agenten inmiddels volgens het protocol naar het huis van de gemeentesecretaris waren getogen en daar stonden te beraadslagen wat wijsheid was, bevond burgemeester De Bruïne zich al gewapend met een gummiknuppel op het Veerplein, waar op dat moment twee stombezopen vechtersbazen elkaar om de gunsten van een (te) jonge dame te lijf gingen.
Altijd handig, een burgemeester die een gummiknuppel tot zijn standaarduitrusting rekent en daar ook nog eens mee uit de voeten kan. De Bruïne rammelde eerst het meisje flink door elkaar met de woorden: ‘Vooruit, en nu naar je moeder. Het stro van de wieg zit nog achter je oren. Als de drommel naar huis! En o wee, als ik je vanavond nog tegenkom!’ en richtte zich daarna tot de vechtersbazen.
Een daarvan was hem al gesmeerd, maar de ander dacht met zijn mes nog een punt te kunnen maken. Niet bij de burgemeester – die greep hem eigenhandig bij zijn lurven en leverde hem af op een gezellig plekje, waar hij zijn roes mocht uitslapen.
Industrie en werkgelegenheid
Om de werkgelegenheid in zijn gemeente te bevorderen, legde De Bruïne contact met het bedrijfsleven. Hij zette zich in voor een goede infrastructuur, zoals de spoorverbinding en een centrale locatie voor het station. In 1895 opende de Internationale Guano & Super-phosphaat Werken een fabriek in Zwijndrecht, die zou uitgroeien tot de grootste kunstmestfabriek van Nederland.
Ook wist hij Jurgens Oliefabriek over te halen zich in Zwijndrecht te vestigen, wat voor een enorme werkgelegenheid zorgde. Daarnaast was hij de kracht achter de tuindersvereniging waarvan de leden later een veiling zouden oprichten. Deze was gevestigd in Zomerlust.
Onder zijn bestuur werden er honderden arbeiderswoningen gebouwd in de Da Costastraat, de Lindelaan, Julianadorp en in het tuindorp Meerdervoort. Tussen de bedrijven door wist hij met succes ook nog een annexatie door Dordrecht te voorkomen, een wapenfeit waar menig Zwijndrechtenaar hem nog steeds erkentelijk voor is.
Toen De Bruïne in 1917 met pensioen ging en (nota bene) naar Dordrecht verhuisde, groeide en bloeide Zwijndrecht als nooit tevoren. De monumentale lantaarnpaal die hij bij zijn afscheid kreeg, werkt na ruim honderd jaar nog uitstekend!