Rond 1600 kon er weer gesproken worden van een 'Eiland van Dordrecht'. De in 1421 ondergelopen Groote Waard bestond inmiddels weer uit diverse polders (Noordpolder, Zuidpolder, Wieldrechtse polder, enzovoort). En overal werden molens gebouwd. In het begin waren dat nog vaak 'rosmolens', die door paarden (of mankracht) werden aangedreven. Koren werd al wel in windmolens gemalen. De eerste molens bevonden zich aanvankelijk op de stadswallen van de oude binnenstad.
Uit de zestiende eeuw zijn daar vijf molens bekend, waarvan er enkele op oude afbeeldingen te zien zijn. Ze stonden bij de Veersteiger, de Riedijk, de Vest en de Boogjes. Nadat er door inpoldering steeds meer oud land werd herwonnen, kwamen er talloze bij. Naar schatting hebben er ongeveer 130 molens op het Eiland van Dordrecht gestaan. Naast korenmolens en houtzaagmolens waren er koper- en papiermolens.
De meeste molens waren in het bezit van particulieren. Veel ervan werden gebruikt als houtzagerij. Poldermolens werden beheerd door stads- en polderbesturen.
Elke molen had een naam, hetgeen in verband met belastingheffing verplicht was. Soms werden ze vernoemd naar de eigenaar; of er werd een wat meer landelijke naam gebezigd als Het Klaverblad, De Koe, De Reiger. Weer andere heetten wat raadselachtiger De Kat of De Oude Ruiter. Zelfs bizarre namen als Het Oud Manhuis en De Doodeter kwamen voor. En wie De Hoop zocht, kon kiezen uit wel vier verschillende molens.
Veel molenaars hadden een slechte reputatie. Ze werden vaak beticht van gesjoemel en oplichting en stonden bekend om hun korte lontje. In de archieven zijn tal van juridische disputen over ruzies met (en tussen) het molenvolk te vinden.
Wie rond het jaar 1860 via de Spuiweg de stad uitliep, kwam eerst langs korenmolen De Hoop en iets verder langs De Oranjeboom. Links verscheen landgoed Weizigt, maar keek je naar rechts dan lag daar de Molenweide met zicht op De Watermolen en in het verschiet oliemolen De Hoop, zaagmolens De Zwaan en De Keizer, en zo nog vele andere. Een lust voor het oog.
In de tweede helft van de negentiende eeuw kwam, met de opkomst van stoomaandrijving, definitief de klad in het molenbedrijf. Wat doe je dan als rechtgeaard Dordtenaar? Juist, slopen.
Kyck over den Dyck
De enige overlevende in dit verhaal is molen Kyck over den Dyck aan de Noordendijk, op de plek waar in 1612 een zogenaamde 'standerdmolen' voor mout was gebouwd. De gevelsteen in de huidige molen verwijst hier nog naar met de tekst 'van outs genaemt Kyck over den Dyck'.
Nadat deze eerste molen was omgewaaid (dat overkwam molens vaker in die tijd) kwam er in 1713 een ronde stenen stellingmolen voor in de plaats. Deze was generaties lang in het bezit van de families (Van der) Schep en (De) Kievit.
Met het dempen van de Houthaven in 1899 verzakte de molen. Er brak een tijd aan van verval en herstel. Na de Tweede Wereldoorlog werd het malen op windkracht dusdanig onrendabel dat de molen verkocht werd aan de gemeente. Dankzij de monumentenstatus konden er restauraties worden verricht en daarom draaien de wieken nog geregeld (dit was een vereiste van de gemeente aan de huurders, later zagen vrijwilligers erop toe).
Bij een ingrijpende restauratie (1999-2001) werd de molen opnieuw gefundeerd en rechtgezet. Sinds die tijd is Dordts laatste molen Kyck over den Dyck weer volledig geschikt voor gebruik.