De Nieuwkerk dateert mogelijk uit 1175 en werd later de parochiekerk van de heerlijkheid Merwede. Rond 1420 werd de kerk vergroot. In 1568 ging ze grotendeels door een brand verloren. Hierna werd ze opgebouwd tot kerk met een dubbel koor, die ongeveer half zo groot was als haar voorganger.
Het Minderbroedersklooster bevond zich tussen Visstraat, Voorstraat en Vriesestraat. Het is gebouwd tussen 1246 en 1248. Daarna is het tot twee keer toe herbouwd en uitgebreid. Na de Reformatie werd de kerk in 1578 afgebroken. Het hoofdgebouw van het klooster werd eerst in gebruik genomen als Oude Mannenhuis en diende vanaf 1800 als school.
Op de plek van het tegenwoordige Hofcomplex werd vanaf circa 1275 het Augustijnenklooster gebouwd. Binnen het kloostercomplex waren onder meer een ziekenzaal, een bakkerij en een brouwerij gevestigd. In 1512 werd het eerste klooster door brand vernietigd, waarna het in renaissancestijl werd herbouwd. Na de Reformatie kwam het in bezit van de stad. De tot het klooster behorende Augustijnenkerk is rond 1293 gebouwd en werd in de vijftiende eeuw uitgebreid met een zijbeuk. De in classicistische stijl opgetrokken voorgevel dateert uit 1773. De rijkversierde grafsteen van Dordrechts eerste gereformeerde burgemeester Cornelis van Beveren heeft de tijd goed doorstaan en is te zien in de Van Beverenkapel. Ook Aelbert Cuyp is in deze kerk begraven.
Het oudste deel van de Grote Kerk of Onze-Lieve-Vrouwe-kerk is een in 1285 opgetrokken kapel, waar tijdens de restauratie in 1984-1987 een stukje van terug is gevonden. De onderbouw van het Mariakoor is het oudst zichtbare deel van de kapittelkerk en dateert, evenals de onderbouw van de toren, uit ongeveer 1370. De kerk is met haar stenen overwelving een sobere variant op de Brabantse gotiek. De huidige vorm dateert uit ongeveer 1470. De kerktoren had een spits moeten krijgen. Tijdens de bouw kreeg men echter al te maken met verzakkingen, waardoor de toren nooit is afgebouwd.
Klooster Mariënborn is in 1303 gesticht en lag rond het (huidige) Weeshuisplein. Tot het klooster behoorden onder andere een bakkerij en een brouwerij. In 1575 werd het weeshuis in het kloostercomplex gevestigd.
In 1326 sloten de inwoners van het Bagijnhof zich aan bij de 'Derde orde', een kloosterorde. De bagijntjes die deze nieuwe situatie niet accepteerden, vertrokken naar het Klein Bagijnhof, waar nu de Hofstraat is. Na 1572 raakte het klooster in verval. Het bagijnhof bleef bestaan, maar werd verbouwd tot Oude Vrouwenhuis. De begijnen bleven er wonen tot ze uitstierven in de vroege 17e eeuw.
Tussen de Museumstraat en de Vest, begrensd door het Steegoversloot en de Korte Nieuwstraat, hadden de Agnieten hun onderkomen. Het Sint Agnes of Agnietenklooster werd in 1421-1426 gebouwd. Na de Reformatie werd het klooster in gebruik genomen als Heilige Geest- en Pesthuis. Vermoedelijk heeft het deel van het Dordrechts Museum dat haaks op de Vest staat, deel uitgemaakt van het oudste gedeelte van het kloostercomplex.
Het Clarissenklooster bevond zich op de hoek van de Nieuwstraat en het Augustijnenkamp. Na de Reformatie wordt de kapel ervan gebruikt als bergplaats voor het geschut. Vanaf 1579 is in het leegstaande gebouw de Latijnse school gevestigd.
De Cellezusters verpleegden pestlijders en zwakzinnigen. Hun klooster Bethlehem stond in de Raamstraat, van waaruit ze over de gracht hun kapel in de Lange Breestraat konden bereiken. Ze worden vanaf 1435 in Dordrecht vermeld. Na de Reformatie bleven ze in de stad. In 1628 werd het klooster afgebroken, de kapel was tot 1680 in gebruik als turfhuis en diende daarna als stal voor de stad.
De kapel en het klooster van de Cellebroeders stonden op de hoek van de Suikerstraat en de Dolhuisstraat. Het uit 1463 daterende gebouw werd later het Dolhuis genoemd.