Sinds de 13de eeuw waren de ongecultiveerde of woeste gronden een niet weg te denken onderdeel van het toenmalig landbouwsysteem op de zandgronden. In de tweede helft van de 18de eeuw ontwikkelde zich een wat genuanceerde denkwijze over het bestaande landbouwsysteem.
Primeur voor Reint Jan baron Sloet tot Everlo
Uniek voor Weerselo is het feit dat de bewoner van de havezate Everlo, Reint Jan baron Sloet tot Everlo, als markenrichter van de marke Volthe al in 1779 het provinciebestuur voorstelde om het Voltherbroek, een gemeenschappelijk bezit van de gerechtigden in de marke Volthe, te gaan verdelen. Voorheen was het "met considerabel houtgewas" begroeid en dat was "eenige duizenden waardig geweest". Door het in cultuur te brengen zou op de grond belasting geheven kunnen worden ten voordele van de provincie. De naastliggende boeren Scholten Linde, Meulman, Reijmeke en Obbenkate waren nu de enigen die er voordeel van hadden, omdat hun vee er weidde. En natuurlijk waren zij gekant tegen het voorstel. Het idee van baron Sloet leidde weliswaar tot het instellen van een commissie die in 1782 rapporteerde over de mogelijkheden van de verdeling van de marken in de hele provincie, tot handelen kwam het echter niet.
Redenen voor ontginning
In de tweede helft van de 18de eeuw kwam er een nieuwe kijk op de landbouw. De welvaart zou verbeteren als er meer aandacht voor de landbouw zou komen. De handel kreeg door de vierde Engelse oorlog (1780-1784) en het handelsverbod met Engeland door Napoleon (1806-1813) een grote slag. De hoog oplopende prijsstijgingen in de landbouw als gevolg van de bevolkingstoename maakte de ontginning extra aantrekkelijk. Het ontginnen van de woeste gronden zou het landbouwbedrijf rendabeler maken. De in 1805 ingestelde nationale Commissie van Landbouw pleitte voor een krachtig beleid tegen de traditionele opvatting van de boeren. Voor hen, de boeren, was "niets goeds, niets aannemelijk dan hetgene oud of eene overlevering der vaderen is". In 1809 kwam de eerste wet op de verdeling en ontginning van markegronden tot stand. Maar de betrokken boeren vonden dat het landbouwbedrijf niet zonder woeste gronden kon floreren. Het rapport uit 1812 van de ingestelde commissie tot verdeling van de gemeenschappelijke markegronden van de marke Rossum had vooralsnog onvoldoende betekenis voor de markevergadering om als basis te dienen voor zo'n verdeling. Pas nadat het kadaster in 1832 operationeel was geworden, kwam er enig schot in de gewenste verdeling van de Twentse marken.
Gammelke nam het voortouw tot verdeling in Overijssel
Al in 1819 zijn de woeste gronden van de marke Gammelke onder de gerechtigden verdeeld. Gammelke nam daarmee het voortouw in Overijssel. Helaas zijn de archivalia van de marke Gammelke niet meer beschikbaar. Het antwoord op de vraag waarom Gammelke zo vroeg is verdeeld, ligt misschien opgesloten in het gegeven dat negen van de achttien gewaarde erven eigendom waren van de Nederlandse staat en acht erven particulier bezit waren van welgestelden uit voornamelijk Oldenzaal. Alleen het gewaarde erf Hannink was toen eigendom van Jannes Lansink uit Gammelke. Ongetwijfeld zal hij als boer het niet eens zijn geweest met de voorgenomen verdeling van de woeste gronden. Maar zijn stem zal bij een mogelijk gehouden stemming niets betekend hebben bij de overmacht van "het grote volk", dat op grond van status en opvatting over de nieuwe zienswijze op de landbouw zeker voor verdeling is geweest. De overige marken van Weerselo zijn verdeeld tussen 1838 en 1874.