Grafheuvels Springendal

Eerste bewoners: jagers en landbouwers

Tijd van jagers en boeren

Aan het einde van de oude steentijd, ongeveer 13.000 jaar geleden, verscheen de moderne mens (de homo sapiens) op het toneel. In deze laatste periode van de IJstijd was het nog steeds bijzonder koud, maar in de wat warmere tussenperioden trokken in onze streken jagers rond die het voorzien hadden op rendierkuddes. Deze jagers verbleven in basiskampen en kleinere jachtkampen. Na enkele weken of maanden trokken ze met de hele familie weer verder achter de rendierkuddes aan.

Middensteentijd

Rond 8.000 v. Chr. begon het snel warmer te worden en was de IJstijd afgelopen. Het landschap rondom de Kuiperberg toonde tot ver in de omtrek een bosrijk aanzicht. De klimaatverbetering had gezorgd voor de groei van berken, hazelaars en eiken. Diersoorten zoals het zwijn, eland, oerrund, hert en ree bevolkten het landschap. De beekdalen en moerassen vormden een rijke voedselbron voor waterwild. De mensen trokken nog steeds rond, maar in een veel kleiner gebied en ze leefden van een veel breder scala aan wild, vis en plantaardige voedselbronnen. Deze periode duurde tot circa 4.500 v. Chr. en wordt de middensteentijd genoemd. Het gereedschap leek veel op wat er in eerdere perioden gebruikt werd, maar dan veel kleiner en fijner.

Jonge steentijd

Na de middensteentijd volgde de jonge steentijd. De zwervende levenswijze maakte plaats voor een permanente vestiging op eenzelfde plaats met water en weiden in de nabijheid. Er werden runderen, varkens, schapen en geiten gehouden. Er was eenvoudige akkerbouw en er werden ook groenten geteeld. Jacht bleef nog wel belangrijk. Ook werden voor het eerst aardewerkpotten gemaakt.

Archeologische vondsten

De vele vondsten rondom Ootmarsum bestaan voornamelijk uit stenen werktuigen: bijlen, sikkels, pijlspitsen, schrabbers, mesjes en krabbers. Deze zijn te onderscheiden van natuurlijke stukken vuursteen door de zogenaamde retouches, door mensenhanden bewerkte uiteinden. Elders vond men ook houten voorwerpen. De begraafplaatsen van deze mensen, waaronder de grafheuvels in het Springendal en de urnenvelden bij Haarle en Vasse, duiden op een veelvuldige en langdurige bewoning van dit gebied. Uitzonderlijk was de vondst in 1958 bij het afgraven van een grafheuvel in Mander, toen men in een graf het lijksilhouet van een man ontdekte, met als grafgift een bewerkt vuurstenen mesje. Het silhouet ging de geschiedenis in als "de man van Mander".