De H. Martinus te paard staat op het oudst bekende zegel van Oldenzaal uit 1260 met het omschrift Sigillum Aldensalense. Dat zegel werd gebruikt bij een soort overeenkomst met Keulen, destijds de grootste stad in het Duitse taalgebied. Martinus leefde van circa 336-397, zijn feestdag wordt gevierd op 11 november. De verering van Martinus van Tours is al zeer oud. De Merowingers vereerden reeds zijn mantel (cappa). Koning Pepijn II werd de beschermheer van de cappa. In het Friese bisdom Utrecht, waartoe Oldenzaal behoorde, is de verering van Martinus omstreeks 700 tijdens het leven van Pepijn II begonnen.
De oudste vorm van de naam Oldenzaal
De oudst bekende vorm van de naam Oldenzaal dateert uit de 7de eeuw en luidt Altisalja. 2 eeuwen daarna lezen we de schrijfwijze Aldenselen en weer later Oldensele. De naam bestaat uit twee herkenbare delen, namelijk old- en -zaal. Het deel old- is herkenbaar als oud. Het woord zaal (oorspronkelijk salja) duidde oudtijds een gebouw aan dat uit één (grote) zaal bestond en eigendom was van de vorst. Bekend is de plaatsnaam Zele in het huidige België. Die plaats vormde omstreeks 800 de centrale hof van een koninklijk domein van Karel de Grote. In die vroege tijden bezat een vorst alle rechten met betrekking tot godsdienst, rechtspraak en economie en oefende die uit in de zaal. Zo'n zaal was niet per se de vaste woonplaats van de vorst. Het was meestal juist wel de permanente woonplaats van andere bewoners. Na de vestiging van de Frankische macht in Twente werd de oude salja/sele koningsgoed van de Franken.
Plechelmus in Oldenzaal
Ten tijde van Plechelmus (circa 650-734) was Altisalja al koninklijk bezit. Daarom is de opvatting begrijpelijk, dat Plechelmus omstreeks het jaar 700 juist naar Oldenzaal kwam om zijn boodschap te verkondigen. De Oude Zaal (Oldenzaal) bleef lang van grote betekenis voor het oosten van het latere Nederland. Het machtige klooster Prüm in de Eifel kreeg in de 8ste eeuw als geschenk van Karel de Grote rijke bezittingen in Aldenselen.
Marktrechten voor Oldenzaal
Na het einde van de invallen van de Noormannen kreeg Oldenzaal in 954 de eerste stenen kerk in Twente, waaraan ook een kapittel werd verbonden. In 1049 schonk Keizer Hendrik III aan Bernold, bisschop van Utrecht, het recht om in Oldenzaal markt te houden. In vergelijking met andere plaatsen uit die tijd kreeg Oldenzaal al heel vroeg uitgebreide marktrechten. Naast het houden van een weekmarkt mocht Oldenzaal later ook een jaarmarkt houden, waarschijnlijk op de naamdag van de H. Martinus.
Stadsrechten voor Oldenzaal
Oldenzaal was de eerste plaats in Twente, die stadsrechten kreeg. In 1296 bevestigde bisschop Johannes van Utrecht de stadrechten van Oldenzaal, die al eerder door bisschop Otto III aan de burgers waren gegeven. De burgers kregen zelfbestuur.. Het charter met de stadsrechten waaraan allerlei zegels hangen, bevindt zich in het gemeentearchief van Oldenzaal.
Bloeiperiode
Oldenzaal kreeg aanzien, zowel op religieus als op economisch gebied. De ligging van Oldenzaal aan de routes naar Westfalen en naar de IJsselsteden was gunstig voor de handel. Kooplieden overnachtten, kwamen en gingen, kochten en verkochten. Hoogwaardigheidsbekleders van het aartsbisdom Utrecht zullen ook Oldenzaal bezocht hebben. De kerk, het kapittel en de markten zorgden voor een levendige stad, waar handel en ambachten bloeiden en de zelfbewuste burgers kansen kregen zich te ontplooien.