Een klein zakboekje uit 1878 is het enige document dat enig inzicht biedt in de ganzenhandel, die vooral in de tweede helft van de 19de eeuw in Enter floreerde. Het boekje was van Arend Jan Leestemaker, zoon van de Enterse dorpsschoolmeester Egbert Leestemaker. Het opschrift "Geese 1878" sloeg niet op een meisje, maar is de Engelse aanduiding voor ganzen. Arend Jan was de administrateur van de ganzenhandelaren van Enter, die bekend stonden als het "ganzenkoor" of "de compagnie".
Duizenden vogels
In de 17de eeuw handelden Enternaren al in deze vogels. Rond 1850 werd het grootschaliger. De Enterse handelaren kochten tot ver in Duitsland ganzen op, waardoor zelfs de aanvoer op de befaamde Coevorder ganzenmarkt in november 1853 stokte. Het ging jaarlijks om zo'n 30 tot 40.000 vogels. Die werden via Rotterdam vooral naar Engeland verkocht. Zo vermeldt het zakboekje een reis naar Goole bij Hull van Leestemaker met J. Freriksen. Ook werden ganzen verhandeld in Noord-Duitsland tot in Pommeren en Berlijn aan toe.
Messentrekkerij
De vogels werden naar het dorp gedreven en in grote troepen naar de Hoge Brink (bij de hervormde kerk) gebracht. Dat was het verzamelpunt. Vandaar vertrokken de handelaren met de drijvers naar het westen. Er zijn verhalen dat ze met deze grote groepen ganzen zelfs naar Rotterdam liepen, wat gezien de afstand twijfelachtig is. Wel gedocumenteerd zijn tochten naar Arnhem en later na uitbreiding van het spoornet naar Deventer en Goor, waarna de dieren per trein naar Rotterdam of Duitsland werden vervoerd.
De ganzen moesten onderweg hun voedsel zelf maar bijeen zien te scharrelen langs de wegen. De handelaren hadden er ook geen moeite mee om ze ergens buitenaf in een vette weide te laten grazen. Als de eigenaar daar moeilijk over deed, begonnen de heren soms een schijngevecht met elkaar, waarbij volgens de overlevering zelfs wel eens messen werden getrokken. Terwijl zij zo de aandacht afleidden, vraten de ganzen zich vol.
"Ongerief der ingezetenen"
Ook in het dorp zorgde de handel voor overlast. De elders aangekochte ganzen kwamen meestal zaterdags in het dorp aan en werden dan langs de wegen en op de dorpsbleek losgelaten, waar ze het gras opvraten en de bleek vol uitwerpselen achterlieten, "tot groot ongerief der ingezetenen", aldus burgemeester Dikkers in 1885. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 maakte de handel met Engeland en Duitsland vanuit het neutrale Nederland onmogelijk. Na 1918 bleek dat de Engelsen in de oorlogsjaren kalkoen hadden leren eten. Dit betekende het einde van de Enterse ganzenhandel. Maar de herinnering aan de ganzenhandel is niet verdwenen. De handel en wandel van het Enterse ganzenkoor herleeft jaarlijks tijdens de Enterse Ganzenmarkt.