Inmiddels waren bouwvakkers achter rijksweg 28 druk doende met de aanleg van de door Van Embden geplande stadsuitbreidingen in het weidse weidelandschap tussen Vecht en Zwartewater. Vanaf de herfst van 1958 verrees in de polder Holtenbroek een nieuw stadsdeel, dat groter was dan de complete binnenstad. Schaal en structuur van deze nieuwbouwwijk weken hemelsbreed af van wat de Zwollenaren gewend waren. [Hove, J. ten, Geschiedenis van Zwolle (Zwolle 2005)].
"Met steentjes stapelen lossen we de woningnood niet op" zeiden
moderne architecten in de jaren vijftig, als hun traditionelere
collega's plannen ontvouwden voor huizenblokken zoals ze al jaren
werden gebouwd. De nieuwe lichting architecten bouwde in
sneltreinvaart huizen met nieuwe materialen. Betonfabrieken maakten
prefab vloeren, wanden en dakelementen. Timmerfabrieken zorgden
voor prefab kozijnen en trappen. Bouwen werd een kwestie van
logistiek en montage, het traditionele vakwerk verloor in
razendsnel tempo terrein. Ook Zwolle leerde de nieuwe manier van
bouwen kennen. De huizen in de gloednieuwe wijk Holtenbroek schoten
als paddenstoelen uit de grond.
De haast van de architecten was terecht. Nederland en ook Zwolle
had een probleem: er heerste woningnood. Die werd vooral
veroorzaakt door de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de
oorlog had de bouw nagenoeg stilgelegen en er waren ook in Zwolle
huizen vernietigd of beschadigd. En vooral ook waren voor en
tijdens de oorlog veel woningen door verwaarlozing in krotten
veranderd. Toen het oorlogsleed voorbij was, werden vele huwelijken
gesloten en dat leidde tot een geboortegolf in de tweede helft van
de jaren veertig. Voor de nieuwe gezinnen, maar ook voor de
nieuwkomers die op het stijgende aantal banen in Zwolle waren
afgekomen, was er nauwelijks woonruimte. Voor veel pas getrouwde
stellen was inwonen bij hun ouders de enige
oplossing.
De gemeente besefte dat stadsuitbreiding niet te vermijden viel.
Nadat een plan van de beroemde Nederlandse architect Dudok op niets
was uitgelopen, ging de gemeente in zee met S.J. van Embden, een
vooraanstaand stedenbouwkundige uit Delft. Hoewel hij van huis uit
behoorde tot de traditionele architecten (bakstenen huizen met
puntdaken), stond Van Embden niet afwijzend tegenover de nieuwe
ideeën van de modernisten onder zijn collega's. Dat heeft dan ook
de bouw en het uiterlijk van Holtenbroek bepaald.
Wat waren die ideeën? Centraal stond de "wijkgedachte". Een grote
stad is voor veel bewoners te massaal om binding mee te voelen.
Kleinschalige wijken zouden de gemeenschapszin stimuleren, zeker
als er een winkelcentrum, een park, een bibliotheek, een kerk en
andere voorzieningen in de eigen wijk te vinden zouden zijn. De
bewoners van Holtenbroek zouden op die manier een bijna
zelfstandige wooneenheid vormen. Alleen voor grote inkopen of meer
specialistische voorzieningen zouden ze op de binnenstad zijn
aangewezen.
Er waren, naast de wijkgedachte en het gebruik van prefab
bouwmaterialen, meer modernistische ideeën. Holtenbroek zou worden
gebouwd volgens het principe van functiescheiding. Dat wilde zeggen
dat er in de wijk, anders dan in de rest van Zwolle, een herkenbaar
onderscheid werd gemaakt tussen wonen, werken, recreatie en
verkeer. Een efficiënte verkaveling, zeg maar een zeer strakke
indeling van straten, huizen en groenvoorzieningen, moest zorgen
voor meer licht en lucht dan in de oude stad.
Nadat minister Witte op 17 september 1958 de eerste paal voor
Holtenbroek in de grond had geslagen, werd het structuurplan van
Van Embden voortvarend uitgevoerd. Meest opvallend was de bijna
mathematische opbouw van de wijk. Holtenbroek werd verdeeld in vier
buurten, gescheiden door een brede groene strook in de vorm van een
assenkruis. Al even mathematisch deed de naamgeving van die buurten
aan: simpelweg buurt Holtenbroek 1, 2, 3 en 4. In elke buurt kwamen
strak opgezette woonblokken te staan, de zogenoemde "stempels". Ook
die woonblokken waren weer onderverdeeld. Er waren woonblokken voor
starters, voor gezinnen en voor bejaarden. Er verrezen 3.450
woningen, een aantal dat in de loop der jaren vermeerderde tot ruim
4.300.
De ervaringen en oordelen van de eerste bewoners waren zowel
positief als negatief. De huizen waren voor die tijd behoorlijk
comfortabel. Er was een douche, een geiser, een centraal
antennesysteem en behalve in buurt 1 waren de huizen uitgerust met
centrale verwarming. Vanaf de jaren zeventig gingen ook in
Holtenbroek bewoners andere eisen stellen. Ze wilden grotere
badkamers en keukens en een tuin. Veel bewoners met een hoger
of middeninkomen verhuisden in die tijd om die reden naar de
Aa-landen. Kritiek was er vanaf het begin op de rechtlijnigheid van
Holtenbroek en op het hoge percentage hoogbouw (70%).
In de jaren tachtig ging het met Holtenbroek de verkeerde kant op. De wijk verloederde door vandalisme, burenruzies, drugsoverlast en vervuiling. Ook ontstonden spanningen tussen de oorspronkelijke bewoners en nieuwkomers uit andere culturen: Molukkers, Turken, Marokkanen en Surinamers. Het aantal allochtone Holtenbroekers zou geleidelijk stijgen tot 35% in 2006. De algemene overlast en de sociale problemen werden in de jaren 90 intensief en tamelijk succesvol aangepakt. Meer en meer werden de nieuwkomers bij wijkactiviteiten betrokken en er ontstond een groot aanbod van taallessen en zelfs fietslessen. De wijkbewoners van nu willen ook de komende jaren gehoord worden voor hun problemen en ideeën.
In het begin van de 21ste eeuw hebben de gemeente en de betrokken wooncorporaties plannen gemaakt voor de herstructurering van de wijk. Een deel van deze plannen is al uitgevoerd. Er zijn woningen gesloopt en weer nieuwe gebouwd, er is een nieuw winkelcentrum gebouwd, een nieuw wijkcentrum en een woonzorgcomplex voor ouderen. Aan de ingang van de wijk kan niemand het zeer grote onderwijscomplex van het Deltioncollege ontgaan. Zo is Holtenbroek in onze tijd op weg naar een nieuw, positief en kleurrijk imago.