De bordjes "Verboden te roken" aan de Achterweg in Genemuiden
herinneren ons aan de grote brand van 1868, die een groot deel van
de stad in een rokende ruïne veranderde. Het heeft jaren gekost om
de schade te herstellen. Dit nooit meer, moeten de Genemuidenaren
hebben gedacht.
Altijd was er angst voor brand bij de inwoners van Genemuiden.
Dichtbij elkaar stonden er de boerderijen en huizen met rieten
daken, houten schuren en ruim 100 hooibergen. En daar kwamen in het
najaar en in de winter grote hoeveelheden biezen bij voor de
mattenvlechterijen.
Als er één huis of hooiberg in brand vloog, dan kreeg het vuur
alle kans zich razendsnel te verspreiden. En dat gebeurde in het
verleden dan ook regelmatig. Alleen al in 1698 gingen maar liefst
80 huizen en 51 schuren in vlammen op. Na weer een grote brand, in
1741, besloot het stadsbestuur dat alle nieuwe huizen voortaan met
pannen moesten worden gedekt.
Brand voorkomen is belangrijk, maar een brand blussen evenzeer.
Net als in Hasselt
en Zwartsluis was Genemuiden voor het bluswerk aangewezen op de
hulp van de eigen bevolking. Alle mannen van 18 tot 70 jaar moesten
verplicht brandweerdiensten verrichten. In veel huizen stond voor
noodgevallen een leren emmer. Die moesten de inwoners bij brand
vullen met water uit de haven of uit sloten en putten. Wel had de
stad, en dat was geen vanzelfsprekendheid in die tijd, drie
brandspuiten.
Een nachtmerrie
De grootste brand uit de geschiedenis van Genemuiden vond
plaats op de avond van biddag 11 maart 1868. Om half elf
alarmeerden de torenklokken de inwoners dat er brand was. Die was
ontstaan in de bakkerij van bakker Van Dijk in de Langestraat.
Binnen een kwartier stonden er door de stevige wind al zo'n 20
huizen in brand.
Mannen en vrouwen renden af en aan met emmers water, maar al gauw
was er geen redden meer aan. Er heerste chaos en paniek. De
temperatuur liep door de vuurzee hoog op, losgebroken paarden en
koeien draafden door de straten en tot overmaat van ramp vloog één
van de brandspuiten in brand. Toen de bevolking tegen middernacht
merkte dat de stad niet meer te redden was, vluchtten velen met het
veer naar herberg de Noorde aan de overkant van het Zwarte Water.
Anderen stapten aan boord van schepen in de haven. De volgende dag
stond de stad nog steeds in brand, ondanks de hulp van
brandweerlieden uit Zwartsluis, Vollenhove en Kampen. De schade was
onvoorstelbaar groot: 140 gebouwen waren verwoest, waaronder 105
woningen, alle scholen en het raadhuis. Vele hooibergen en schuren
waren volledig afgebrand en ook het gehele stadsarchief ging in
vlammen op. Ongeveer 600 mensen waren dakloos geworden, vele
anderen verloren hun bezittingen. Wonder boven wonder verloor
niemand het leven.
Geen schuldvraag maar hulpverlening
Het geloof in het noodlot of in Gods voorzienigheid was
groot. Na de brand in Genemuiden was men nog niet direct met de
schuldvraag bezig. De hulpverlening stond centraal. Dat was nodig
ook: bijna niemand had in die tijd een brand- of
inboedelverzekering. Het geld voor de wederopbouw en de hulp aan de
daklozen kon Genemuiden niet alleen opbrengen. Daarom vroeg
burgemeester Hulst in provinciale en landelijke kranten burgers om
financiële steun: "Wat vermag eene gemeente als de onze tegenover
minstens 1.600 noodlijdenden? (...) Komt landgenoten! Beschaamt
onze hoop op Uwe menschenliefde niet."
Dit nooit meer
Na de ramp nam de gemeente direct maatregelen om branden van
deze omvang te voorkomen. De boeren mochten voortaan geen nieuwe
hooibergen meer in de bebouwde kom plaatsen. De niet verbrande
hooibergen werden gedoogd. Het gemeentebestuur wees drie plaatsen
buiten de bebouwde kom aan waar de hooibergen voortaan mochten
staan: aan de Achterweg, aan de Sasdijk en op het Blokhuiserf.
Bovendien kwam er een nieuwe Verordening op het Brandwezen, waarin
onder meer stond dat het was verboden met een brandende pijp of
sigaar op de voor hooibergen aangewezen plaatsen te komen.
Hoewel grote rampen zoals die van 1868 niet meer voorkwamen,
vlogen tot in de 20ste eeuw de hooibergen Van Genemuiden nog
diverse keren in brand. In 1947 bijvoorbeeld ging ruim 1.000.000
pond hooi op het Blokhuiserf verloren.