Koninklijke Schuttevaer behartigt al meer dan 160 jaar de
belangen van de beroepsbinnenvaart van ons land. De in 1849
opgerichte vereniging dankt zijn naam aan Willem Jan Schuttevaer
die in deze tijd opkwam voor de belangen van de Sluziger
binnenschippers tijdens een langdurig conflict over de voorgestelde
tolheffing bij het Zwolse Diep.
Zwartsluis en schippers zijn al heel lang onlosmakelijk met elkaar
verbonden. Volgens de volkstelling van 1795 woonden er toen ruim
100 schippers in Zwartsluis en de Nieuwe Sluis. Hun schepen voeren
af en aan over de Arembergergracht, het Meppelerdiep, het Zwarte
Water en de Zuiderzee. De vracht bestond voor een groot deel uit
turf, maar ook uit schelpen en kalk, de grondstof en het
eindproduct van de kalkbranderijen. Eind 18de eeuw was Zwartsluis
uitgegroeid tot de belangrijkste havenplaats van Overijssel.
Schippersgilden
Om de belangen van hun beroepsgroep tegen buitenstaanders te
waarborgen, verenigden de schippers zich in gilden. Al in 1577
bestond er een gilde van Sluziger karveelschippers. Karvelen waren
de wat grotere zeewaardige schepen, die vooral gebruikt werden voor
de beurtvaart. De meeste schippers daarvan sloten zich aan bij het
Grootschippersgilde. De schippers van de kleinere tjalken en pramen
waren lid van het omstreeks 1700 opgerichte
Kleinschippersgilde.
Tijdens de Franse tijd werden beide schippersgilden ontbonden.
Door de tijdsomstandigheden had het scheepvaartverkeer in die tijd
zware klappen opgelopen. Pas na het vertrek van de Fransen in 1813
leefde de handel en ook de scheepvaart weer op.
De tolkwestie
In de eerste helft van de 19de eeuw was de monding van het
Zwolse Diep sterk verzand. De schippers spraken zelfs spottend over
het Zwolse Ondiep. Niet zonder reden: voor de diepliggende
zeeschepen was de doorvaart naar de Zuiderzee een groot probleem.
Zwolse kooplieden richtten daarom in 1841 de "Overijsselsche
Vereeniging tot Ontwikkeling van Provinciale Welvaart" op. Hun plan
was twee lange leidammen in de Zuiderzee aan te leggen en het
Zwolse Diep grondig uit te baggeren. Onderdeel van het plan was
landaanwinning aan de kust bij Genemuiden. Men wilde dat proces
versnellen door het aanplanten van biesvelden. Genemuiden had
namelijk meer biezen nodig voor de nog steeds groeiende
plaatselijke mattenindustrie. De uitvoering van het plan bracht
grote kosten met zich mee, wat alleen gefinancierd kon worden door
het heffen van stevige tolgelden. De binnenschippers uit
Genemuiden, Hasselt en Zwartsluis hadden daar grote bezwaren tegen.
Veel van hun schepen hadden een kleine diepgang en konden het
Zwolse Diep moeiteloos passeren. Zij voelden er daarom niet voor
hoge tolgelden te betalen voor aanpassingen die vooral ten goede
kwamen aan de eigenaren van de grotere schepen. En als ze al tol
moesten betalen, dan zou niet het gewicht van de vracht, maar de
diepgang van hun schepen bepalend moeten zijn.
Om hun belangen meer kracht bij te zetten, richtten de schippers
van Zwartsluis in december 1849 een schippersverbond op, waarvan de
Zwolse koopman en oud schipper Willem Jan Schuttevaer al gauw de
leidende figuur werd. In 1863 besloten de leden de naam van het
verbond te wijzigen in Schippersvereniging Schuttevaer.
Na de eerste heffingen van de tolgelden liepen de spanningen hoog
op. Om betaling af te dwingen werd bij Genemuiden een ketting over
het water gespannen. Uit woede zeilden Sluziger schippers die
ketting stuk. Deurwaarders die de niet betaalde tol aan huis kwamen
innen, werden gemolesteerd en het dorp uitgegooid. Ook in de andere
plaatsen hadden de schippers bezwaren. Een veerschipper uit
Genemuiden die de ketting ook kapot had gevaren, belandde in de
gevangenis. Uiteindelijk kreeg Schuttevaer in 1862 voor elkaar dat
het tolgeld naar diepgang werd geheven. Daar moest wel de eerste
parlementaire enquête van Nederland (1856) aan te pas komen om dat
te bewerkstelligen.