Het was alles behalve pais en vreê op pinkstermaandag 1732 in de straten van Ommen. Overal in de stad gingen voor- en tegenstanders van het stadsbestuur elkaar met messen, stokken of blote handen te lijf. Een aanzienlijk deel van de burgerij was naar aanleiding van de verdeling van de jaarlijkse belastingen in opstand gekomen. Zij eisten meer invloed op het stadsbestuur en inzage in de financiën. Na het mislukken van de besprekingen hierover zetten de oppositieleden hun eisen in protestmarsen met vaandels en hooivorken kracht bij. Het stadsbestuur riep hierop zijn aanhangers bijeen en zette er de beuk in. De vechtende partijen leken redelijk tegen elkaar opgewassen. Maar de "getrouwe aanhangers van het bestuur, eene laatste poging aanwendende, hieuwen met zulk een woede op de muiters in, dat deze bebloed en gewond, met blauwe ogen en gaten in het hoofd, overijld uit elkander stoven, ginds en derwaarts de vlucht nemende, met helschen spijt en woede naar hunne wijkplaatsen terugkeerende", aldus een regeringsgezinde kroniekschrijver. Zo werd de oppositie in de kiem gesmoord. De leiders van het verzet kregen een geldboete en het verbod opgelegd ooit aan het stadsbestuur deel te nemen.
Zonder florijn geen wijn
Het oproer van 1732 stond niet op zichzelf. Ommen maakte een armoedige periode door. Sinds de Munsterse Oorlogen was het bergafwaarts gegaan met de stad. In 1678 werd opgemerkt dat "het stedeken Ommen, liggende omtrent in 't midden tusschen de stadt Swolle en Coverde, alle tijt meer overlast heeft gehad als enig andere plaetse in dese provintie van inquartieringen ende militaire lasten." Bovendien waren het inkomsten- en uitgavenpatroon niet in evenwicht. De controle op de belastinginning was gebrekkig. Achterstallige vorderingen werden dan ook meestal als oninbaar opgegeven. De stad had een schuld opgebouwd van "tynduisend gulden" en de kredietwaardigheid van het stadsbestuur holde achteruit. Ommen kreeg van schuldeisers het ene proces na het ander aan de broek. Alle eigendommen van de stad moesten worden verkocht. Bij de verkiezing van het stadsbestuur in 1711 kon men nog geen kan wijn op rekening laten zetten. Er moest eerst betaald worden.
Bezuinigingen
Het stadsbestuur zag in dat het zo niet verder kon. In 1713 kreeg stadssecretaris Jan Friesendorp de opdracht orde op zaken te stellen. Hij ontwierp allereerst regels voor het bestuur zelf. Met de nodige moeite legde hij het declaratiegedrag van zijn medebestuurders tijdens dienstreizen aan banden. Ook bezuinigde hij scherp op het consumptiegedrag tijdens vergaderingen. De bestuurders vergaderden onder het genot van wijn, bier en tabak, ja soms zelfs pepernoten. Een bestelling van drank bij de waard moest voortaan op naam gebeuren in plaats van op de stadsrekening. Verder mochten werklieden bij reparatiewerkzaamheden aan publieke gebouwen of bruggen geen materialen meer verspillen. Bovendien werden de belastingregels aangescherpt. De inspanningen van Friesendorp wierpen hun vruchten af. Er kwam weer geld in kas, waarvan zelfs een nieuwe brug van meer dan 2000 gulden betaald kon worden. Maar het geld moest wel grotendeels opgehoest worden door de gewone Ommenaren. Zij betaalden maar liefst 7 tot 10% van hun veelal karig inkomen aan belastingen op onder meer grondbezit, vuursteden, gemaal, geslacht vlees en hoornbeesten. Geen wonder dat de burgerij in 1732 zich afvroeg wat de plaatselijke overheid met die gelden deed.