Nieuwleusen kampte in het verleden herhaaldelijk met wateroverlast. Tijdens de watersnood van 1825 kwam het laaggelegen westelijk deel geheel onder water te staan, waarbij ruim 800 koeien, schapen en varkens verdronken. Elke winter stond dit deel van de gemeente grotendeels onder water, regelmatig tot in de hooitijd aan toe. Er groeiden veelal minderwaardige grassoorten en op veel plaatsen was het land te drassig om vee te weiden. Bovendien was bij de verdeling van de Rozengaardermarke in 1859 een heel ongunstige smalle perceelindeling ontstaan en ontbrak het aan een fatsoenlijk wegennet. Een belangrijke verbetering in de waterbeheersing vormde de oprichting in 1892 van de waterschappen De Ruiten en Veenekampen en Beoosten het Lichtmiskanaal, die later fuseerden tot het waterschap Benoorden de Vechtdijken.
60 nieuwe bedrijven
Een fundamentele oplossing voor de problemen van de wateroverlast en moeizame agrarische bedrijfsvoering werd uiteindelijk gevonden in de ruilverkaveling. De Nederlandse Heidemaatschappij adviseerde rond 1911 een groep van grondeigenaren, onder voorzitterschap van baron Van Haersolte te Haerst, over de mogelijkheden van een ruilverkaveling in dit gebied. Daarbij zouden alle eigenaren hun stukken grond inbrengen in een groot plan en daarvoor terug verbeterde aaneengesloten percelen land krijgen. Door het vrijwillige karakter van de samenwerking kwam het niet tot resultaten, maar toen in 1924 de Ruilverkavelingwet was aangenomen, werd dit gebied, na Ameland, de tweede plek die de Centrale Commissie voor Ruilverkaveling goedkeurde voor uitvoering. Van de 758 stemgerechtigde eigenaren uit het gebied stemden slechts 19 personen tegen het plan. In oktober 1925 startte deze tweede ruilverkaveling in Nederland, uitgevoerd door de Nederlandse Heidemaatschappij. De streek kreeg een goede afwatering en werd uit haar isolement verlost door de aanleg van wegen. Er werden 60 nieuwe boerenbedrijven gesticht. In 1928 kwam de ruilverkaveling gereed. De economische betekenis ervan was groot. De grondwaarde steeg en de opbrengsten van de nieuwe kavels overtroffen de kosten van de verkaveling ruimschoots. Maar inmiddels was het crisistijd. Lang niet alle deelnemers konden, ondanks de meerwaarde van hun grond, de verkavelingkosten en waterschapslasten betalen. Sommigen moesten noodgedwongen hun land verkopen.
Nepbom
Tussen 1949 en 1955 vond er opnieuw een ruilverkaveling plaats, nu in het midden en oostelijk deel van de gemeente Nieuwleusen. Ook hier was de aanleiding om over te gaan tot een grootscheepse aanpak de veelvuldige wateroverlast en het grote aantal verspreid liggende kavels, vaak heel smal en moeilijk bereikbaar, met scheidingssloten, talrijke landweggetjes en boswallen. Bij deze ruilverkaveling werden weinig boerderijen verplaatst, maar het aantal kavels per bedrijf werd veel minder en daardoor gunstiger om te bewerken. Er werd bovendien 120 ha woeste grond in cultuur gebracht. Door de aanleg van 92 km verharde weg en 8 km goed begaanbare zandweg werden de bedrijven gemakkelijker bereikbaar. De waterbeheersing werd verbeterd door de aanleg van 120 km hoofdwaterleidingen (diepe, brede sloten). En het elektriciteits- en waterleidingnet werd meteen sterk uitgebreid. Het kaalgeslagen landschap kreeg langzaam maar zeker haar groene karakter terug dankzij de basisschoolleerlingen die op Nationale Boomplantdag jaarlijks een weg mochten aanplanten. Toch was er ook verzet tegen de ruilverkaveling van een kleine minderheid, die meende er slechter van af te komen. Vooral burgemeester Hoekstra moest het ontgelden. Aan het Oosteinde werd zelfs een doos met een bom gevonden! Gelukkig bleek het om een nepbom te gaan. Aansluitend op deze ruilverkaveling stelde het Ministerie van Landbouw een subsidie beschikbaar voor voorlichting op diverse terreinen in de regeling "Streekverbetering". Voor uitvoering daarvan werd de Stichting Agrarisch Welzijn Nieuwleusen opgericht, die functioneerde van 1956-1962. De stichting had tot doel "de bedrijfsresultaten te verbeteren en het welzijn te bevorderen van de bevolking van deze streek." Zowel in het achter- als voorhuis kwamen veel verbeteringen tot stand, zodat het voor de gezinnen prettiger wonen en werken werd.