In 1849 telde de stad Kampen 99 inwoners die zichzelf gereformeerd noemden. Zij waren 15 jaar eerder onder leiding van Dirk Hoksbergen (1800-1870) meegegaan met de Afscheiding van de Hervormde moederkerk. De groep maakte minder dan 1% van de toenmalige bevolking uit, wat iets onder het landelijk gemiddelde lag. Een eeuw later (1947) was 25,4% van de 24.000 inwoners van Kampen gereformeerd. Landelijk was dat 9,7%. Deze opmerkelijke groei van het gereformeerde volksdeel laat zich voor een groot deel verklaren uit de opening van de Theologische School op 6 december 1854.
Stempel op de stad
De keuze van de afgescheiden Christelijk Gereformeerde Kerk voor Kampen als vestigingsplaats voor hun Theologische School had niets te maken met het aantal gereformeerden dat er woonde. Die keuze hing samen met de ligging (het verkeer ging nog grotendeels over het water) én met het gunstige vestigingsklimaat (tot 1915 werd hier geen stedelijke belasting geheven), maar het meest nog vanwege de "neutraliteit" van Kampen in de afgescheiden wereld. Men hief de bestaande Schooltjes (elk met voorman van eigen theologische voorkeur) op en verhuisde naar de stad aan de Zuiderzee, die zo een leerschool in samenwerking moest worden. In de 19de-eeuwse klassenmaatschappij kregen getalenteerde jongemannen in Kampen een kans om te studeren, waar zij gezien hun sociale achtergrond nog lang geen toegang hadden tot een universitaire studie. Over emancipatie gesproken. Diverse verhuisplannen voor de School mislukten in de loop van 1½ eeuw. Zo kon de schoolgemeenschap een stempel drukken op het leven in de stad.
Aantrekkingskracht
De bevolking van Kampen groeide in de 19de eeuw van 7.000 inwoners in 1809 tot 20.000 in 1899. De nieuwelingen waren grotendeels afkomstig uit de Noord-Oost-Veluwe. Velen kwamen terecht in de opkomende sigarenindustrie, anderen werden koeboer. De groep rond de Theologische School had op hen een grote aantrekkingskracht door duidelijke prediking, pastoraat en tucht, en christelijk onderwijs. Studenten waren zich bewust van hun maatschappelijke taak: zij zetten in 1863 een netwerk van zondagsscholen op in Kampen en omgeving. In 1867 kwam de eerste uit deze afgescheiden kring in de Kamper gemeenteraad. In 1875 werd de Burgwalkerk gebouwd, die ruimte bood aan duizend kerkgangers. Theologisch kwam de School "op de hoogte van de tijd" door de benoeming in 1882 van dr. Herman Bavinck (1854-1921), die in Kampen zijn Gereformeerde Dogmatiek ontvouwde. Toen hij in 1902 benoemd werd aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, brak voor de School een tijd van crisis aan, want driekwart van de studenten nam hij mee.
Gereformeerde dominantie
Exponent van de actieve gereformeerde groepering werd vanaf 1875 de oudtestamenticus Maarten Noordtzij (1840-1915). Hij was vele jaren lid van de gemeenteraad, oprichter van Patrimonium (met zijn programma voor sociale woningbouw), medeoprichter van de Openbare (!) Leeszaal, raadsman voor velen uit de Kamper samenleving. Noordtzij droeg in hoge mate bij aan de omslag van liberaal-conservatief naar een gereformeerde dominantie (met progressieve trekjes). Hij rekende het zich een eer dat de arbeiders van Kampen (anders dan in Deventer bijvoorbeeld) behouden bleven voor de kerk(en) en niet kozen voor de socialistische beweging. In 1919 kreeg Kampen een eerste burgemeester van gereformeerde signatuur, M. Fernhout, die met zijn plan-Zuid het grote probleem van de woningnood voortvarend aanpakte. Landelijk bekend werd de woordcombinatie Kok-Kampen. De gereformeerde uitgever J.H. Kok (1871-1940) gaf zijn werkkracht niet alleen aan zijn bedrijf, maar ook aan de bredere Kamper samenleving. Door spanningen tussen het synodale beleid en de Kamper hoogleraar Klaas Schilder kwam het in 1944 tot een landelijke kerkscheuring, waardoor deze stad er een kerk en hogeschool bij kreeg.
Heroriëntatie
In de (synodaal) gereformeerde kerken kwam na de Tweede Wereldoorlog een heroriëntatie op gang. Er ontstonden nieuwe opvattingen over het Schriftgezag, allerlei ethische vraagstukken en de oecumenische samenwerking. Ook werd nagedacht over mondiale betrokkenheid via het werelddiaconaat en de opstelling van de kerk in politieke vraagstukken als apartheid, oorlog en vrede, en gastarbeid. Docenten en studenten van de Hogeschool namen actief deel aan deze processen van verandering, vooral toen na 1963 een wetswijziging het mogelijk maakte dat de studentenbevolking sterk groeide: ook niet-gymnasiasten en vrouwen kregen toegang. Motor van de zo noodzakelijk geworden uitbouw van het instituut was W.C. Veenendaal (1932). In de jaren tachtig schommelde het aantal studenten rond de 400. Ook nu namen studenten verantwoordelijkheid voor de bredere Kamper samenleving: zij stelden de jeugdproblematiek aan de orde, kwamen op voor het milieu en de homo-emancipatie, waren actief in de plaatselijke politiek. Waren buitenlandse studenten traditioneel uit Duitsland, Hongarije en (blank) Zuid-Afrika afkomstig geweest, nu kwamen er ook Indonesiërs, Koreanen en zwarte Zuid-Afrikanen studeren. In 1986 verkreeg de school de status van Universiteit. Thans studeren er buitenlanders uit alle continenten in de IJsselstad en zo is "Kampen" in theologische kringen wereldwijd een begrip.