Tijdens de Tweede Wereldoorlog weigerde hoofdagent Pieter Kapenga (1898-1982) mee te werken aan de wegvoering van de Kamper joden. Als gevolg van deze principiële houding belandde hij in de concentratiekampen Vught en Dachau.
Gezagsgetrouw
Op 10 mei 1940 vielen Duitse troepen Nederland binnen. Het Nederlandse leger verweerde zich tevergeefs tegen de Duitse overmacht. Na de capitulatie kwam rijkscommissaris A. Seyss Inquart aan het hoofd van het landsbestuur te staan. Het bestaande ambtenarenapparaat stemde toe in samenwerking met dit bestuur. Ook de politie werd onder deze nieuwe overheid gesteld. Het kwam erop neer dat elke politieambtenaar geacht werd samen te werken met de bezetter. Hij kon hooguit op basis van persoonlijke gewetensnood tot andere keuzes komen. Een moeilijk dilemma voor politieambtenaren die van huis uit loyaal aan het koningshuis en gezagsgetrouw aan de overheid waren. Politieambtenaren, aangesloten bij een vakbond, konden niet terugvallen op dit orgaan, omdat alle bonden door de bezetter waren opgeheven. In Kampen was Pieter Kapenga voorzitter was van de Bond van Christelijk Politieambtenaren in Nederland.
Moffenknecht
Kampen ging de bezetting in met vijf gesneuvelden medeburgers: Arend de Jong kwam om door een ongeval als luchtwachtpost en de militairen Jacob van Zuijlen, Jan Edink, Roelof Keppel en Kornelis Sleurink vielen in de meidagen. De materiële schade viel mee: alleen de IJsselbrug was door eigen militairen opgeblazen met als doel de vijand tegen te houden. Het was een voordeel dat Kampen een "goede" burgemeester had in H. M. Oldenhof, die probeerde Duitse maatregelen tegen te houden of te vertragen. Hij werd dan ook al snel vervangen door de "moffenknecht" ‒ om in de termen van Kapenga te blijven ‒ jhr. E.F. Sandberg. Over het algemeen was het politiecorps in Kampen ‒ bestaande uit ruim twintig leden ‒ anti-Duits. Relatief veel Kamper politieagenten doken onder of kwamen in concentratiekampen terecht. Een van hen, de klerk Henk Brunt, die illegaal werk deed, liet daar het leven. Het wrange van deze zaak was dat twee collega's ‒ wachtmeester J. van der Zee en agent J. M. Huitink ‒ hem overleverden aan de Sicherheits Dienst (SD), omdat zij het niet aandurfden hem te laten ontsnappen.
Keuzemoment
Zo kwamen er voor ieder in de loop van de oorlog morele
keuzemomenten. De politieambtenaren moesten kiezen tussen
samenwerking met de bezetter of niet, een keuze tussen goed en
kwaad, met alle consequenties van dien. De Kamper commissaris
W.F.O. van der Drift gaf in ieder geval het goede voorbeeld. Hij
weigerde het portret van de koningin uit het politiebureau te
verwijderen. Dit kwam hem op gevangenschap te staan na verraad door
een van zijn eigen personeelsleden. Agent Karel de Geus werd door
inspecteur J. de Bruijn, een NSB-ers, geprest nazistische lectuur
te lezen. Hij weigerde en dook onder.
Op 16 november 1942 moest Pieter Kapenga een beslissende keuze
maken. Inspecteur De Bruijn droeg hem op joodse medeburgers uit hun
huizen te halen, zodat deze op transport konden worden gesteld.
Kapenga weigerde. "Mijn opa handelde uit humane motieven", vertelde
kleinzoon Pieter Treep jaren later. "Hij zou ook geen andere mensen
hebben opgehaald." Uit Kapenga's dagboek blijkt dat hij een gelovig
mens was. Hij was ouderling in de gereformeerde kerk. In zijn
dagboek schreef hij dat God niet onschuldig zal houden eenieder die
zich vergrijpt aan de joden. De consequentie van Kapenga's besluit
was verstrekkend. Hij werd oneervol ontslagen, ontving geen salaris
meer en werd uiteindelijk gearresteerd. Hij kwam in Vught en later
in Dachau terecht. Kapenga overleefde deze kampen door zijn sterke
gestel, de kameraadschap met medegevangenen en zijn ongebroken
geloof in God, in wiens hand hij zijn lot - en dat van zijn gezin -
had gelegd.
Kranig heer!
Kampen werd bevrijd op 17 april 1945. De stad was redelijk goed uit de oorlog gekomen, tenminste als men de liquidatie van de joodse medeburgers niet meetelde. Zij waren afgevoerd naar de concentratiekampen en gaskamers om daar te worden vermoord. Een steen, "die weent uit de muur", aan de voorgevel van de voormalige synagoge, herinnert aan hun tragisch lot. Pieter Kapenga keerde na de oorlog terug in Kampen. Zijn buren aan de Fernhoutstraat verwelkomden Kapenga met een lang gedicht, waarvan de eerst vier regels luiden:
Hiep, hiep hoera! Hij is er weer!
P. Kapenga, een kranig heer!
Hij wist wat plicht hem had geboden.
Hij hield zijn handen van de Joden.
Pieter Kapenga nam in 1945 zijn plaats bij het Kamper politiecorps weer in. Hij bleef tot aan zijn pensioen een gewaardeerde collega: standvastig, eerlijk en consequent. Nauwgezet tekende hij na de oorlog zijn belevenissen tijdens de bezetting en kampjaren op, vanaf de dag dat hij weigerde mee te doen aan de vervolging van joden tot zijn terugkeer bij zijn gezin. Zijn verhaal maakt duidelijk hoe hij durfde te treden uit het schemergebied tussen goed en fout. Gesterkt door zijn gevoel voor rechtvaardigheid en Godsvertrouwen kwam hij ertoe zich te verzetten tegen de bezetter. Inderdaad een kranig heer!