"Heden is mijn loopbaan begonnen", schreef de 19-jarige Mien Ruys in 1923 in haar dagboek. Vanwege haar belangstelling voor de toepassing van vaste planten in tuin en landschap ging ze werken op de afdeling tuinarchitectuur bij de internationaal vermaarde kwekerij Moerheim van haar vader. Er bestond nog niet veel kennis op het gebied van vaste plantencombinaties en Mien sloeg aan het experimenteren. In 1924 startte ze daarmee in de boomgaard van haar ouders. Hier werd de basis gelegd voor een proeftuinencomplex dat uiteindelijk zo'n 30 stijltuinen zou bevatten.
De eerste proeftuinen
Haar "eerste daad van architectuur" bestond daaruit dat ze
vanuit het ouderlijke huis een kaarsrecht pad de tuin in trok, tot
tussen de vruchtbomen. Daar maakte ze een dwarspad en precies op de
kruising een kleine vierkante vijver. Rond die vijver en onder de
bomen zette ze alle planten die ze mooi vond. Bij deze
"Verwilderingstuin" zien we al de combinatie die karakteristiek zou
worden voor al haar tuinontwerpen: strakke, eenvoudige vormen en
een uitbundige beplanting.
Omdat er in Nederland nog geen opleidingen voor tuinarchitectuur
bestonden, studeerde ze enige tijd in Berlijn. Ze volgde stages in
Engeland, waar ze Gertrude Jeckyll ontmoette, de "moeder van de
vaste plantenborders". In 1927 ontwierp Mien de "Oude proeftuin"
met een "Engelse border" van 30 meter lang en 4 meter diep. Het pad
van oude, versleten betontegels inspireerde haar tot het ontwerpen
van de "Griontegel", de voorloper van de later zo populaire
gewassen grindtegel. Tot omstreeks 1945 ontwierp ze hoofdzakelijk
grotere particuliere tuinen, waar de vaste plantenborder altijd een
hoofdrol in speelde.
Rechtlijnigheid alom
In de jaren dertig studeerde ze enige jaren architectuur en vlak voor de oorlog werd Mien lid van "De 8", een groep van ontwerpers en architecten als Merkelbach, Oud en Rietveld, die werkten volgens de principes van het functionalisme. In de tijd van de wederopbouw na de oorlog werkte ze met hen samen aan vele projecten voor woningbouwverenigingen. Ze ontwierp hiervoor de "repeteerborders", waarbij het haar ging om de ritmische herhaling van de vormen en kleuren van een beperkt aantal soorten vaste planten. In de vroege jaren 50 ontwikkelde Mien het idee van gestandaardiseerde ontwerpen voor kleine particuliere tuinen, de zogenaamde "confectieborders".
Onze Eigen Tuin
"Mien", had haar man, uitgever Theo Moussault, gezegd,
"weten al die mensen voor wie jij een tuin ontwerpt, hoe ze ermee
om moeten gaan?" Inderdaad was er in die tijd niet veel praktische
informatie over "omgang met tuinen" te vinden. "Als jij schrijft,
geef ik het uit", zei Theo. Dus richtten ze in 1955 samen het
kwartaalblad Onze Eigen Tuin op. In hetzelfde jaar
experimenteerde Mien met een tuinontwerp zonder grasveld, de
"Watertuin". Een bekend experiment uit de jaren zestig is de proef
met het gebruik van spoorbielzen als borderrand. Nederland kwam
bielzen te kort!
"Bielzen Mien" overleed in 1999 in Dedemsvaart. Zeventig jaar lang
experimenteerde ze en nam ze proeven met nieuwe ideeën over
vormgeving, materialen en plantencombinaties. Nu vormen haar
proeftuinen een chronologisch overzicht van bijna een eeuw
tuinarchitectuur. Drie ervan, de Verwilderingstuin, de Oude
proeftuin en de Watertuin, zijn sinds 2004 rijksmonument; het hele
complex is uitgeroepen tot gemeentelijk monument. En nog steeds
wordt er geëxperimenteerd met nieuwe plantencombinaties en
tuinmaterialen.