De perkamenten koopmansgilderol is een uniek document dat te bewonderen is in het Historisch Museum Deventer. Het bevat de statuten van het (laken-)koopmansgilde en de namen van de leden door de jaren heen. En dat waren niet alleen kooplieden: de hele stedelijke elite vond het een eer om ingeschreven te staan. Behalve het feit dat de namenlijst interessante informatie bevat, moet de gilderol vooral gezien worden als een uiting van zelfbewustzijn jegens de bisschop. Het document benadrukt het belang van de handel voor het middeleeuwse Deventer.
De Hanze
Vanaf de 12de eeuw ontstond rond de Noord- en Oostzee een samenwerkingsverband van Duitse kooplieden: de Hanze. Centrum was de stad Lübeck. In de eeuwen erna groeide dit uit tot een verband van steden, waaronder ook Nederlandse, vooral langs de IJssel. Deventer nam daarbij een vooraanstaande plaats in. Evenals andere Hanzesteden ontving Deventer in 1495 van de Duitse keizer het predikaat "Vrije keizerlijke Hanzestad". Doel van de Hanze was de gemeenschappelijke belangen te behartigen: prijsafspraken maken, kosten drukken, concurrentie voorkomen, handelsprivileges verkrijgen en veiliger reizen. Voor het transport werden vooral koggeschepen gebruikt: zeilboten met een lengte van 15 tot 30 m en een laadvermogen van maximaal 200 ton.
Deventer handelsbetrekkingen
In de late middeleeuwen kon Deventer uitgroeien tot één van de belangrijkste handelscentra op het huidige Nederlandse grondgebied. Dit was mede te danken aan de gunstige ligging: de IJssel bood in noordelijke richting toegang tot het Noord- en Oostzeegebied en zuidwaarts tot het Rijnland. De oost-westroute over land liep ook via Deventer en vormde een verbinding met Duitsland en Holland, Zeeland en Vlaanderen. De goederen die via Deventer verhandeld werden waren talrijk en gevarieerd. Uit Noorwegen en Zweden kwam niet alleen stokvis, maar ook huiden, haring en paling. Een groot deel hiervan werd doorgevoerd naar het Rijnland. Om niet met lege schepen te hoeven varen hadden de kooplieden op de heenreis naar het noorden laken, zout en wijn als lading. Uit de Oostzeelanden kwam rogge voor het dagelijkse brood. Laken (wol, in die tijd dé stof voor kleding) werd aangevoerd uit Leiden en Amsterdam en opgeslagen en verhandeld in het Wanthuis op de hoek van de Polstraat en het Grote Kerkhof. Eveneens uit Holland waren boter en kaas afkomstig. Uit Twente en Westfalen werden grote hoeveelheden hout aangevoerd. Tufsteen en leisteen kwamen ook uit Duitsland: uit de Eifel en het Rijnland. Vanuit dit laatste gebied werd ook veel wijn ingevoerd.
Stapelplaats
Sommige goederen die in Deventer werden aangevoerd hadden hier hun (voorlopige) eindpunt. Dat betekende dat ze in de stad op de markt kwamen om verder verhandeld te worden. Zo was Deventer een verplicht distributiecentrum (stapelplaats) voor onder meer hout, natuursteen, turf, rogge, laken en vooral stokvis (gedroogde kabeljauw) en bokking (gerookte haring).
Schonenvaarders en Bergenvaarders
De Schonenvaarders waren kooplieden die vanaf de 13de eeuw met hun schepen op het schiereiland Schonen voeren, gelegen in het zuiden van Zweden. Ze brachten er laken, wijn en zout, terwijl de retourlading vooral uit haring bestond. In hun wapen voerden ze dan ook drie haringen. Herbert Dapper was een koopman die veel geld met de haringhandel had verdiend. In 1575 liet hij achter de Waag een huis bouwen dat hij In de Drie Gekroonde Herinck noemde. Het pand doet nu dienst als kantoor en werkplaats van de Deventer gemeentemusea. De Bokkingshang was een kade langs de toenmalige haven. Hier werden de haringen te drogen gehangen. De Bergenvaarders voeren op het Noorse Bergen om daar te handelen in stokvis. De grote economische bloei die Deventer in de middeleeuwen heeft gekend is voor een belangrijk deel te danken aan deze Bergenvaarders. Deventenaren danken er hun bijnaam aan: Stokvissen.