Den Aalshorst in Millegen

Van spieker tot buitenplaats

Tijd van regenten en vorsten

Vanaf ongeveer 1600 raakte Dalfsen bijzonder in trek bij de adel en rijke kooplieden vooral uit de stad Zwolle. Zij investeerden er in boerderijen en grond, waarop ze spiekers oftewel graanschuren lieten bouwen om de opbrengsten van hun landerijen op te slaan. Vaak werden deze opslagplaatsen ook als zomerverblijf gebruikt en groeiden geleidelijk uit tot meer comfortabele landhuizen. Een aantal daarvan is nog bewaard gebleven.

Spieker

Zo kochten Jacobus Vriesen en zijn vrouw Helena van der Beecke in 1641 "het erve ende goet Veldink offte Aelshorst", een boerderij die al rond 1390 genoemd wordt. In 1644 bouwden zij vlakbij de katerstede een ruime spieker die ze Aalshorst noemden. In de volksmond werd het ook wel de "Vriesen Spieker" genoemd. De spieker was de opslagplaats voor de opbrengsten van de vele landerijen die zij in de omgeving bezaten. Behalve als opslagplaats werd de spieker in latere tijd ook gebruikt als woonhuis, want in 1675 waren er twee vuursteden. In 1682 waren er zelfs drie vuursteden en een bakoven waarin brood werd gebakken. In 1676 stelde de schout van Dalfsen, Jan Voet, ten behoeve van de Staten van Overijssel een lijst op van alle spiekers in het schoutambt Dalfsen. Hij vermeldde er bijna veertig, waarvan het merendeel onbewoond was en dus nog als opslagplaats gebruikt werd. De meeste spiekers lagen in de buurschappen Ankum en Lenthe.

Landhuis

In de loop van de 17de eeuw werden de pachten in natura vervangen door betaling in geld. Opslag van landbouwproducten was steeds minder nodig. Veel spiekers werden afgebroken of verbouwd tot zomerverblijf. In 1720 liet Jacob Vriesen spieker Den Aalshorst afbreken en bouwde op dezelfde plaats het huidige landhuis met bouwhuizen aan weerskanten van het voorplein. Jacob Vriesen was schout van Dalfsen. Bij zijn statuur paste een statige buitenplaats met grachten en een formele tuin met geometrische vormen en een kaarsrecht kanaal. De zichtlijnen en de paden werden haaks op elkaar aangelegd. Bij nader onderzoek bleek dat er nog een stelsel van zichtlijnen te zien is. Het tweede ligt enkele graden gedraaid ten opzichte van het huidige. Mogelijk hoort dat zichtlijnstelsel bij de oorspronkelijke spieker. In 1752 huwde Jacobs dochter Machteld Johanna Geertruid met de uit Amsterdam afkomstige militair Jan Willem de Famars. Zij gingen op het huis wonen. Na zijn overlijden woonde zij alleen op Den Aalshorst tot haar overlijden in 1807.

Buitenplaats

In de 19de eeuw kwam de benaming buitenplaatsen in zwang voor de deftige landhuizen. De functie van zomerverblijf voor voorname lieden uit de stad bleef overeind. In 1807 kocht de Zwolse koopman Henricus Ignatius Christianus van Kempen De Aalshorst. Onder invloed van de Romantiek liet hij de bestaande formele tuinaanleg uit 1720 omvormen tot een Engelse tuin. In de volksmond werd de tuin het Engelse Werk genoemd. Het huis kreeg toen het huidige aanzien. Den Aalshorst bezit een bel-etage met daar bovenop een verdieping. De voorgevel beslaat vijf traveeën met een koepelkamer aan de zijkant. Vóór het huis strekt zich een grand canal uit met onregelmatig verlopende oevers volgens de principes van de landschapsstijl. Aan de zuidkant van het huis is een omgrachte moestuin waarin nog vele oude fruitrassen bewaard worden. Na het overlijden van Van Kempen kwam het huis in 1821 in bezit van de familie Dietzigius. In 1832 woonde er de kunstschilder Louis Rhijnvis Feith (1783-1845), zoon van de bekende dichter Rhijnvis Feith. Louis Rhijnvis Feith was getrouwd met Johanna Theodora baronesse Van Dedem (1790-1878), afkomstig van de nabijgelegen havezate Den Berg. Na haar overlijden in 1878 kwam het huis in bezit van Godert Willem baron Van Dedem jr. (1840-1911). Hij was gehuwd met Eva Roelina Westra. Zij brachten in 1908 het landgoed onder in een exploitatiemaatschappij. Het is thans in gebruik als vakantiehuis voor de familie.