Aan de Bisschopstraat achter de Mariakerk, en verder door muren omgeven, ligt de voormalige havezate Marxveld. De eerste vermelding van dit huis stamt uit de 15de eeuw. Voor deze naamloze edelmanswoning moest kort na zijn erkenning als havezate in 1654 een naam worden gekozen. Het werd "Cloostermarck", vernoemd naar het echtpaar en oud-bewoners Margareta van den Clooster en Rutger van der Marck. Niet veel later maakte deze naam plaats voor Marxveld.
Dertien havezaten
Opvallend voor het huis zijn de schelpvormige trommelvullingen boven de vensters. Het is een motief dat ook bij het Lemkerhuis en het stadhuis terug te vinden is, maar waarvan het eerste gebruik al ligt bij de Toutenburg. Het huis heeft rond 1844 zijn rijk versierde renaissance trapgevel verloren en de achtergelegen tuinen hebben bij de reconstructie in 1988 een omvang en variatie aan stijlen gekregen die ze nooit bezaten. Toch geven huis, koetshuis en tuin een goede indruk van de dertien stadshavezaten die eens in Vollenhove stonden. De uitzonderlijke dichtheid van edelmanshuizen bezorgde de plaats de bijnaam "Stad der Paleizen". Nog meer bijzonder dan het aantal is de aanwezigheid van havezaten in een stedelijke omgeving. Daarin is Vollenhove uniek. Vrijwel alle overige Overijsselse havezaten stonden op het platteland.
Ridders
De oorsprong van de havezaten ligt bij de ridders die verbonden waren aan het landsheerlijk kasteel, het Oldehuis. Zij hielpen de kastelein (kasteelbewaarder) de burcht te verdedigen en trokken onder zijn aanvoering, of die van de kerkvorst van Utrecht in eigen persoon, mee op tegen vijanden. Aanvankelijk waren deze dienstmannen op het kasteelterrein gehuisvest. Later vestigden ze zich in de buurt van het Oldehuis, vooral ten zuiden van de dorpskamp voor het kasteel. Na de stadsrechtverlening aan het dorp Optencamp in 1354 werkten de ridders met de burgers samen bij de uitleg en verdediging van de stad. Aan de stadsrand bouwden ze op strategische plekken langs de gracht en bij poorten hun stenen huizen. Voorbeelden daarvan zijn Nijerwal, Oldruitenborgh, Oldplattenburg, en de naamloze huizen van de families Oostenwolde, Persijn en Hagen.
Reglementen
Vanaf 1530 werden regels gemaakt om de ongebreidelde ledenaanwas van de ridderschap te stoppen en de vrijstelling van grondbelasting voor hun leden in te perken. Voortaan was het lidmaatschap in beginsel alleen toegestaan voor de oude riddermatige Overijsselse families. Hun belastingvrijdom werd beperkt tot de havezate die door de familie werd bewoond. Vanaf 1622 moest deze havezate met het bijbehorende land minstens f 25.000,‒ waard zijn. De reglementering leverde een probleem op voor de Vollenhoofse jonkers. Hun stadshuizen gingen niet door voor havezaten en ook voldeden ze niet aan de waarde-eis. Bij uitzondering werden deze stadshuizen toch als havezate erkend en mochten de jonkers hun bezit aan onroerend goed in het schoutambt bij de waarde van het huis tellen. Deze waren vooral te vinden tussen de burgerbebouwing van de Bisschopstraat en aan de Groenestraat, die bijna volledig bestond uit een aaneenrijging van edelmanshuizen met hun tuinen.
Landhuis in de stad
Binnen de beperkingen van de stedelijke bebouwing probeerden de
jonkers het karakter van een havezate op het platteland zoveel
mogelijk te benaderen. Voor Oldruitenborgh en Marxveld lukte dat
het best. Door aangrenzende percelen op te kopen kon rond beide
huizen een klein landgoed in de stad worden gerealiseerd. Ook voor
Hagensdorp bestonden dergelijke plannen, maar de omwenteling van
1795 maakte een einde aan de staatsrechtelijke functie van
havezaten. Toen was het, om verzekerd te zijn van een plaats in de
Overijsselse Staten, niet langer nodig een havezate in Vollenhove
aan te houden.
De meeste adellijke families verlieten daarop de stad en verkochten
hun voorvaderlijk huis voor afbraak. Slechts vijf van de dertien
havezaten bleven bewaard, waaronder Marxveld.