Schepen op zee, gevulde pakhuizen, kazen op de markt, bedrijvigheid op de werkplaatsen, geld dat rolde en meren, die door windmolens drooggemalen en in landbouwgrond omgetoverd werden. In de 17e eeuw ging het de Republiek voor de wind en Waterland deelde in die voorspoed. Zij het misschien in wat bescheidener mate dan in het rijke Amsterdam. Het fundament voor de welvaart werd hier nu vooral door landbouw en veeteelt gevormd en daarnaast door de visserij. Koophandel en scheepvaart waren in Waterland echter minder belangrijk aan het worden (al vonden vele Waterlanders als zeeman een bestaan op zee). De droogmakerijen Beemster, Purmer en Wormer hadden veel nieuwe landbouwgrond opgeleverd. Maar ook op het oude land met zijn veenweiden bloeide het boerenbedrijf. De koe was een belangrijke drager van de economische voorspoed van Waterland. Samen met de boerin, want de kazen, die door haar van de melk van de koe gemaakt werden veroverden de wereld. En nog altijd getuigen een aantal prachtige, toen gebouwde stolpboerderijen van de voorspoed in die jaren.
De steden Monnickendam, Edam en Purmerend ondervonden natuurlijk de concurrentie van het naburige Amsterdam. Dat trok veel economische activiteit naar zich toe. Mede daardoor stagneerde de ontwikkeling van de Waterlandse steden Monnickendam en Edam. Zij hadden hun grootste bloeiperiode toen al achter zich. Maar die stagnatie betekende nog niet meteen achteruitgang. Fraaie koopmanswoningen en waaggebouwen laten zien dat het economisch tij nog niet aan het verlopen was. Voor Purmerend was het beeld nog positiever. Gunstig gelegen te midden van de nieuwe droogmakerijen beleefde het door zijn markten een bloeiperiode. Dat de Waterlandse steden deelden in de voorspoed van de Gouden eeuw bewijst de aanleg van de trekvaarten vanuit Amsterdam naar Purmerend, Monnickendam, Edam en Hoorn. Naast de steden beleefden ook een aantal dorpen goede tijden. Jisp bijvoorbeeld had net als De Rijp een bloeiende walvisvaart.
De economische voorspoed bracht ook een culturele bloeiperiode met zich mee. Ook hiervoor geldt, dat het zwaartepunt niet in Waterland lag. Maar daarmee nog niet aan Waterland voorbij ging. Woonhuizen met interieurs vol stucwerk decoraties en tal van schilderijen aan de muur getuig(d)en daar van. En dat doen ook de gebrandschilderde ramen in Edams grote kerk, de grote kerkorgels in Edam en Monnickendam en de carillons in de klokkentorens. Maar grote beeldende kunstenaars, schrijvers of geleerden waren nauwelijks in Waterland woonachtig. Met als uitzondering de geleerde Bernard Nieuwentijt (1654-1718) uit Purmerend.
De rijkdom van de 17e eeuw is in Waterland verder terug te vinden in veel fraaie architectuur in de stijl van de Hollandse renaissance en het classicisme. Zowel in de drie steden als in een aantal dorpen is daar het nodige van bewaard gebleven: het 16e eeuwse bovengedeelte van de speeltoren in Monnickendam bijvoorbeeld, of de 17e eeuwse raadhuizen van De Rijp en Jisp en de door Hendrick de Keyser ontworpen kerk in Midden Beemster (voltooid in 1623). Maar ook koopmanswoningen in de drie steden en een aantal boerderijen laten in hun gevels en interieur de invloed van de door de klassieke oudheid beïnvloedde bouwstijlen zien. Niet bewaard gebleven zijn veel prachtige buitenhuizen met fraaie tuinen, die in de Beemster en in mindere mate in de Purmer verrezen. De meeste van rijke Amsterdammers, die hier de zomermaanden doorbrachten. De dicht bij Purmerend gelegen buitenplaats Vredenburg was ongetwijfeld de mooiste. Maar alleen een maquette ervan in het Museum Betje Wolff laat nog iets van die vergane glorie zien.
Het was overigens niet alles goud wat er blonk. Veel gewone mensen hadden het lang niet altijd breed en in de onderste lagen van de samenleving heerste vaak armoede.