Veengrond in Amstelland
Amstelland is een gebied met veengrond. Dit zijn plantenresten die onder water bewaard zijn gebleven. Elke keer kwam er een nieuwe laag plantenresten bij en zo groeide de veenbodem aan de oppervlakte. In Amstelland was het een laag van wel 2 ½ meter dik. Het veen werd gedroogd en gebruikt als brandstof. Door de economische groei in de Gouden Eeuw nam de vraag naar brandstof ontzettend toe.
Graven met de baggerbeugel
De veenlaag aan de oppervlakte was niet voldoende om aan de grote vraag te voldoen. Er was meer behoefte aan veen. Het veen werd nu dieper gegraven. Dit gebeurde onder water met een speciale schep, de baggerbeugel. Zo kon je veen van onder het water halen van de bodem. Het was een zwaar karwei. Maar het veen was nu nog niet geschikt om te verbranden. Eerst moest het op het land drogen en daarna werd het in stukken gesneden.
Het vervoer van turf
De manden met turf werden ingeladen in schepen. Op een plankje schreef men met krijt hoeveel manden aan boord waren. Dit heette turven. In het begin van de zeventiende eeuw kwamen in de zomer wel tachtig turfschepen per dag aan in Amsterdam. De schepen met turf voeren over de Boerenwetering. Dit was een oud afwateringskanaaltje tussen het veenland van Amstelveen en Amsterdam. Maar het veen ging niet alleen naar de hoofdstad. Zelfs in Vlaanderen kon je turf uit Aalsmeer kopen.
Regels bij turf steken
Er bleef nog steeds behoefte aan turf. De veenwerkers moesten zich hierbij wel aan twee regels houden. Er mocht geen turf gewonnen worden vlakbij een rivier. Dit was om de dijken te beschermen. Ook mocht er vijf kilometer rondom Amsterdam geen turf gestoken worden. Bij het steken van turf ontstonden er plassen. Als die plassen te dicht bij Amsterdam waren kon dat bij storm voor wateroverlast zorgen. De meeste plassen zijn later drooggemalen. Grote plassen die nu nog bestaan zijn de Westeinderplas bij Aalsmeer en de Amstelveense Poel.