Langs de Leidsevaart aan de toenmalige rand van Haarlem werd op 15 juni 1895 onder leiding van bisschop Caspar Bottemanne de eerste paal geslagen voor de kathedrale basiliek Sint Bavo, de nieuwe bisschopskerk. De ontwerpschetsen waren gemaakt door Pierre Cuypers, architect van het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam en van tientallen katholieke kerken en kloosters door heel het land. Omdat de beroemde architect al op leeftijd was kwam de bouw onder leiding te staan van zijn zoon Joseph Cuypers, ook de bouwmeester van de rooms-katholieke Sint Agathakerk aan de Breestraat in Beverwijk en de Sint-Antonius-van-Paduakerk in Aerdenhout.
De bouw van de nieuwe kathedraal was in 1930 voltooid. De inwijding bezegelde het einde van de lange weg die de rooms-katholieken in Noord- en Zuid-Holland waren gegaan. Hun oude kathedraal, de middeleeuwse Bavo aan de Grote Markt, was net als alle andere kerken in Holland ruim drie eeuwen eerder in bezit genomen door de protestanten, tijdens de Hervorming en de eerste jaren van strijd tegen Spanje. Ruim tweehonder jaar lang werden katholieken gedoogd maar mochten zij niet openlijk hun geloof belijden. Sinds 1795 was er in Nederland formeel vrijheid van godsdienst en was het gedaan met de bevoorrechte positie van de Hervormde Kerk. Maar pas met de Grondwet van 1848 waarin definitief de scheiding van Kerk en Staat was vastgelegd en de gelijkberechtiging van alle geloofsrichtingen, kwam de weg vrij voor het herstel van de rooms-katholieke kerkorgansatie. De katholieken kregen hun kerken niet terug, maar kwamen uit de schaduw vandaan. Na 1853 zetelde in Haarlem voor het eerst weer een rooms-katholieke bisschop. Het nieuwe bisdom omvatte globaal de provincies Noord- en Zuid-Holland. De pas gebouwde Sint Josephkerk aan de Jansstraat deed dienst als tijdelijke kathedraal.
De nieuwe Bavo aan de Leidsevaart overtrof in afmetingen ruim de oude Bavo aan de Grote Markt en getuigde zo van het herwonnen rooms-katholieke zelfbewustzijn. Joseph Cuypers had als kroon op het werk twee torens van 70 meter hoog ontworpen, die een flink stuk uittorenden boven de dakruiter van de oude Bavo. Maar dat was de Haarlemse stadsbestuurders toch te gortig. De torens mochten niet hoger worden dan 55 meter. De kathedraal moest het daarom blijvend stellen zonder de geplande torenspitsen.
Alkmaar had al eerder twee imposante nieuwe katholieke kerken gekregen, de Sint Laurentiuskerk aan het Verdronkenoord en de Dominicuskerk aan de Laat, beide ontworpen door Cuypers senior. In de katholieke herleving paste ook de herbouw van Sint-Adelbertabdij in Egmond die in 1935 begon en van het heiligdom van Onze Lieve Vrouwe ter Nood in Heiloo in 1909. Vijf jaar later trokken er al weer zoveel bedevaartsgangers naar Heiloo dat op het station een speciaal perron moest worden ingericht voor de vele extra treinen. Ook in de Kennemer dorpen kregen de rooms-katholieken hun eigen kerkgebouwen, soms niet ver van de oude dorpskerk die in protestantse handen bleef.
Naar buiten timmerden parochianen en bisdom aan de weg met de oprichting van eigen welzijnsorganisaties en onderwijsinstellingen. Er kwamen kruisverenigingen en ziekenhuizen als de Maria Stichting in Haarlem en het Johannes de Deo in Schoten net als tal van lokale lagere en middelbare scholen. De onderwijzers werden opgeleid aan de Bischoppelijke Kweekschool in Beverwijk, terwijl het bisdom met het Kleinseminarie Hageveld ook een eigen opleiding kreeg voor jongeren met een priesterroeping. Al snel ontstond er een bloeiend rooms verenigingsleven. Overal in Kennemerland schoten katholieke koren, jongelingenverenigingen, sportclubs en toneelgezelschappen op. In het verzuilde Nederland van voor de Tweede Wereldoorlog telde de katholieke 'zuil' volop mee tussen de zuilen van gereformeerden, socialisten en liberalen. Tot met de ontkerkelijking in de jaren '60 het aantal actieve gelovigen begon te slinken en sommige kerkgebouwen geleidelijk weer overbodig werden, onder de slopershamer kwamen of een nieuwe, meer wereldse bestemming kregen.