Door Jan van Baar
Een voedingsbodem voor het ontstaan van een radicale arbeidersbeweging heeft de stad nooit gekend. Naast een paar grote bedrijven overheerste het kleinbedrijf. De arbeids- en woonomstandigheden waren redelijk tot goed. De organisatie in vakverenigingen en de vorming van arbeiderspartijen kwamen door impulsen van buiten af tot stand.
De propaganda voor het socialisme en daarmee de emancipatie van de arbeid begon in de tachtiger jaren van de 19e eeuw toen op uitnodiging van de koper- en blikslager Pieter Hendrik Groebe (1852-1912) sprekers als Van der Stad en Domela Nieuwenhuis de stad bezochten. Groebe droeg ook zorg voor de verspreiding van Recht voor Allen, het blad van de Sociaal Democratische Bond (SDB). In 1884 richtte hij een SDB-afdeling Alkmaar op. Na een paar jaar trok Groebe zich terug en hield de afdeling op te bestaan. In 1894 pakte de beroepspropagandist Johan Visscher de draad weer op. Maar ook zijn poging om de Alkmaarse arbeiders voor het socialisme te winnen vond geringe weerklank. In een later stadium zou de socialist Rijnders verzuchten: 'Harde koppen zijn dat hier!'
Op het gebied van de vakvereniging waren wel flinke vorderingen gemaakt, niet in het minst dankzij de maatschappelijk bewuste sigarenmakers. Rond de eeuwwisseling was de sigarennijverheid een van de grootste bedrijfstakken van Alkmaar. In 1890 vormden de sigarenmakers de eerste Alkmaarse vakvereniging. Na hun vereniging ontstonden in vlot tempo afdelingen voor metaalarbeiders, typografen, timmerlieden, postbeambten, bakkersgezellen, borstelmakers, slagersgezellen, kleermakers, onderwijzers en handels- en kantoorbedienden.
De socialisten beschouwden de vakvereniging - geschoeid op socialistische leest - als de enige echte arbeidersorganisatie. De Alkmaarse afdeling van het protestants-christelijke Patrimonium en de onderafdelingen van de rooms-katholieke Volksbond verwierpen de klassenstrijd. Zij zochten verzoening en samenwerking. Hoezeer de (georganiseerde) arbeiders op verschillende sporen zaten, bleek tijdens de eerste staking op Alkmaarse bodem op 20 maart 1902 toen tien sigarenmakers, werkzaam bij Van Zuydam aan de Kraanbuurt, het werk neerlegden. Zij protesteerden tegen het tirannieke optreden van de meesterknecht Tewes, het ontslag van twee collega's en het slechte dekmateriaal. Werkwillige katholieke en christelijke werklieden ('onderkruipers') werden van huis naar fabriek gevolgd. Na vier dagen beloofde Van Zuydam beterschap en werd het werk hervat. De stakers kregen de opgelopen schade vergoed uit de kas van de Sigarenmakersbond.
Na de periode van de SDB was het oude socialisme in twee stromingen uiteengevallen: de vrije, anti-parlementaire socialisten en de sociaal-democraten onder leiding van Pieter Jelles Troelstra. De laatsten verenigden zich in de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP), die zich sterk maakte voor de achturige werkdag, een staatspensioen en het algemeen kiesrecht.
De SDAP wist zich hier in de omgeving gesteund door vele vrijzinnige predikanten zoals de dominees Glasz in Alkmaar en Melchers in Zuid-Scharwoude ('de eerste rode dominee van Nederland'). In Alkmaar nam de bouwkundige Martinus Uitenbosch (1857-1913) het voortouw. Hij verkondigde 'in der minne met de patroons' te willen werken. Uitenbosch koos ervoor eerst de krachten te bundelen in een Arbeiderskiesvereniging (AKV). Op de eerste openbare vergadering van de AKV op 24 januari 1900 in een bomvolle Harmonie sprak niemand minder dan de Vlaamse priester Adolf Daens. Een jaar later werd Martinus Uitenbosch als gezamenlijke kandidaat van de AKV en twee vrijzinnige kiesverenigingen in de gemeenteraad gekozen. Op 13 november 1902 was de oprichting van een SDAP-afdeling een feit. In het bestuur zaten de sigarenmakers Casper de Boer en Dirk Peters, de schilder Jan Fenijn, de smid Klaas van Vliet en de adjunct-archivaris van het gemeente-archief Hendrik Enno van Gelder. Spoedig kreeg de afdeling een eigen onderkomen en met de oprichting van de Algemene Arbeiders Coöperatie 'Voorwaarts' in oktober 1909 mocht de SDAP zich een verankerde arbeiderspartij noemen. De SDAP, erflater van de PvdA, verwierf verreweg de grootste aanhang. Maar ook de afdeling van de Vrije Socialistische Vereniging (VSV) hield zich goed staande. Een vleugje anarchistisch-socialisme is steeds in de stad blijven hangen. De vrije socialisten manifesteerden zich in de geheelonthoudig, de vrijdenkerij en het anti-militarisme.
De jongens van Klomp
Het gezin van Gerrit Klomp en Sijtje Ott woonde in 1883 met acht kinderen in een krap huis aan het Ropjeskuil. Vader Gerrit Klomp beoefende meerdere beroepen. Hij was landbouwer, koopman in sigaren en meesterknecht in de Alkmaarse meelfabriek. De familie Klomp had een uitgesproken politieke voorkeur. Op de schoorsteenmantel prijkte het portret van 'de apostel der arbeiders' Ferdinand Domela Nieuwenhuis. De twee zoons, Jan Klomp en Dirk Arie Klomp, roerden waar mogelijk de trom van het vrije, anarchistische socialisme.
Zoon Jan Klomp (1874-1897) was venter in waren, actievoerder, SDB-lid en plaatselijk correspondent van Recht voor Allen. Bijeenkomsten voor de invoering van de normale arbeidsdag of het bevorderen van vakvereniging, luisterde hij op met zijn viool en accordeon. Aan de poort van de Alkmaarse strafgevangenis bracht hij serenades aan socialisten die wegens opruiing gevangen zaten. Dan weer colporteerde hij luidkeels met De Alarmklok, dan weer trok hij zingend door de straten met zijn socialistisch repertoire. De kleurrijke Jan Klomp was geen lang leven beschoren. Hij overleed in 1897 op tweeëntwintigjarige leeftijd aan tuberculose.
Na zijn dood zette zijn broer, Dirk Arie Klomp (1883-1946), de familietraditie voort. Op jonge leeftijd leidde hij de massaal bijgewoonde meetings (met soms 1500 personen) tegen het militarisme en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. De familie Klomp hield de afdeling van de arbeideristische Vrije Socialistische Vereniging Alkmaar twee generaties lang op de been.