Door Carolien Roozendaal
Hoewel Haarlem met de eer is gaan strijken, kunnen we ook Alkmaar hofjesstad noemen. Hofjes werden vaak gesticht door rijke particulieren om onderdak te bieden aan oude, verarmde familieleden en geloofsgenoten… en om hun naam te laten voortbestaan; veel hofjes zijn vernoemd naar hun weldoener(s) en gesticht met geld uit hun nalatenschap.
De hofjes werden beheerd door een regentencollege. De leden kwamen vaak al generaties lang uit dezelfde (vooraanstaande) families. Op dit moment zijn er nog vier hofjes die een regentencollege hebben. Dat zijn het Huis van Achten, het Wildemanshof, het Hofje van Splinter en het Hofje van Paling & van Foreest aan de Geest. De laatste twee hebben sinds een paar jaar een gezamenlijk regentencollege. De meeste hofjes hebben een speciale regentenkamer; het pronkstuk van het hofje. Deze werd slechts af en toe gebruikt voor vergaderingen en is daarom dikwijls in originele staat gebleven. Een van de fraaiste voorbeelden is de regentenkamer in het Huis van Achten aan de Lombardsteeg. Op de schouw hangt een schilderstuk van het eerste regentencollege kort na de oprichting in 1656. Bij het 250-jarig bestaan lieten de toenmalige regenten zich vereeuwigen op een groepsportret van Jan Bleys, dat ook in de regentenkamer hangt. De kleine woningen van de hofjes zijn vaak door de eeuwen heen steeds aangepast aan de moderne wooneisen.
Het oudste hofje van de stad is het Huis van Zessen (1510) in de Schoutenstraat. Het is door de eeuwen heen flink verbouwd, zo stamt de regentenkamer uit 1922. Sinds 1998 is het pand in gebruik als vergaderruimte voor de fracties van de gemeenteraad. Zoals al blijkt uit de naam was het meer een huis dan een 'echt' hofje met een aantal kleine woningen rondom een gezamenlijk groen terrein. Dit huis was bestemd voor zes katholieke, oude mannen met elk een eigen kamer met vuur en licht. Ze deelden een eetkamer en werden verzorgd door een zogenaamde binnenmoeder. In het testament van de stichter Dirk Symonsz van Boshuyzen, een zoon van de bekende Claes Corf, was bepaald dat het huis niet ver van de nog in aanbouw zijnde Grote Kerk mocht liggen, omdat volgens het strenge reglement de mannen elke dag de hoogmis en de vespers moesten bijwonen. Wonen in een hofje was dus wel gratis, maar niet zonder 'lasten'.
De bewoners moesten in hun eigen onderhoud voorzien, maar konden ook geregeld een 'prove' tegemoet zien. Een kleine gift in natura ter ondersteuning, meestal turf in de winter, speciale giften voor Kerstmis, vastenavond en de kermis en door het jaar heen brood en boter. Een hofje wordt daarom ook vaak een provenhuis genoemd.
Hoewel de meeste hofjes eisen stelden aan de religie van de bewoners waren het geen kerkelijke instellingen. Er waren twee uitzonderingen. De doopsgezinden bouwden kort na 1645 een hofje met acht woningen aan de Koningsweg, dat daar heeft gestaan tot 1960. De gereformeerde gemeente pakte het grootser aan. De kosten voor de verzorging waren in de achttiende eeuw zo gestegen dat het verstandiger was de zorg niet langer aan particulieren uit te besteden. In 1744 werd het hof van Bardes aangekocht, een voormalig klooster dat nu het Hof van Sonoy genoemd wordt, om de allerarmsten onder te brengen in een Diaconiehuis. Op het hoogtepunt waren er wel negentig bewoners, zowel mannen als vrouwen. Het poortje aan de Nieuwesloot is nog een verwijzing naar dit roemruchte verleden.