Polders in de Langstraat overstroomden regelmatig met het water van de Oude Maas. Dit beperkte het grondgebruik, maar het achtergebleven slib zorgde voor vruchtbare graslanden.
De Sint-Elisabethvloed van 1421 verandert het hele landschap in de Langstraat. Een deel van het aan het water prijsgegeven land wordt in de zestiende en zeventiende eeuw weer teruggewonnen op het water. De bewoners van de verdwenen dorpen vestigen zich opnieuw achter de halverwege de vijftiende eeuw aangelegde Winterdijk.
De polders ten noorden van de Winterdijk staan in open verbinding met de Biesbosch zodat de havens en polders te maken hebben met eb en vloed. Jaarlijks overstromen de polders. Met het water komen ook vele kleideeltjes mee. Die zorgen dat het land weer 'aangroeit'. Die landerijen zijn bekend onder de naam: de aanwassen.
Na een paar honderd jaar ontstaat een polder met een dikke laag zeeklei. Het gras dat op deze grond groeit, levert een uitstekende kwaliteit hooi. En dat levert weer een geheel nieuwe bron van inkomsten op.
Al eind zestiende eeuw is de hooiwinning van belang. In de zeventiende eeuw verdringt zij de turfwinning als voornaamste bestaansbron, maar de achttiende eeuw levert de hoogste winsten op.
Laten we eens een dagje mee werken op het hooiland. Het is veel werk dat in een korte periode moet worden verzet. Het kan onmogelijk door de boer en zijn eventuele knecht zelf worden verricht. Daarom verblijven er tussen mei en september honderden seizoenarbeiders in de Langstraat. Met de zeis en grote rugzak met brood en spek, wat kleding en een haargetouw plus een grote drinkkruik, zijn ze naar hier gekomen om wat te verdienen.
Als de eerste zonnestralen over de hooilanden glijden begint het zware werk. De beste maaier gaat voorop en de anderen volgen hem op enkele meters afstand. De vlijmscherpe zeisen ritsen door het gras dat nog nat is van de dauw. Bij iedere haal met de zeis komt een 'zwad' gras in stroken op het land te liggen. Met bezwete hoofden werken ze verder. Af en toe gieten ze het deksel vol uit hun kruik, om te drinken. Regelmatig scherpen ze hun zeis met een strijklat. Aan het einde van een lange dag als het geluid van de koningskwartel door de hooilanden klinkt, slaan de maaiers het haargetouw in de grond. Hierop wordt met de haarhamer het snijvlak van de zeis gehaard, aangescherpt. De zeis is weer gereed voor de volgende dag.
Is maaien al een hele klus; het valt ook niet mee om het hooi van het land weg te halen. Daarom wordt het eerst op hopen gezet. Deze oppers worden met twee stokken van het hooiland gedragen naar een verzamelplaats. Daarna wordt het met een kar afgevoerd.
De seizoensarbeiders komen van heinde en ver, uit de Meierij, de Baronie van Breda en zelfs uit de omgeving van Turnhout. Naar schatting loopt dit aantal op tot circa 1.500 personen; maaiers en hooiers, zowel mannen als vrouwen. Als het werk in De Langstraat klaar is, trekken de arbeiders verder naar West-Brabant en Holland.
Het is duidelijk dat deze landarbeiders onderdak nodig hebben in deze contreien. Een aantal vindt dat bij de boerderijtjes in de omgeving. Velen worden ondergebracht in zogenaamde veldtenten, semi-permanente gebouwtjes die grofweg tussen mei en september in de buitenpolders worden geplaatst. Daar wordt drank verkocht. De arbeiders brengen er de nacht door op stro. De tenten zijn ook een schuilplaats bij slecht weer. Zo'n veldtent staat in die tijd bijvoorbeeld in Baardwijk ter hoogte van het huidige café 't Snoekske. Een andere bekende veldtent heeft de wat sarcastische naam 'Buitenlust' en staat iets ten oosten van het huidige bedrijventerrein Haven.
Hooi moet natuurlijk verder verwerkt worden. Dat gebeurt in hooipersen. Daarvan zijn er nogal wat. Lange tijd twee, maar heel even zelfs drie in Waspik. De bekendste wordt in 1779 opgericht door Johannes Vermeulen. We kennen deze voormalige 'Stoom-Hooi en Strooperserij' beter onder de naam Boezer, naar bedrijfsleider Jan Boezer die het bedrijf in 1921 overneemt, samen met boekhouder Van Dongen. Aan 't Vaartje in Waspik is deze hooipers nog steeds te zien. Ook de naam Boezer is er nog steeds mee verbonden, maar is nu een internationaal transportbedrijf. De firma Oerlemans heeft een hooiperserij in het Labbegat en Quirijns in Capelle.
Het hooi uit de Langstraat is van bijzondere kwaliteit. Het is stug en grof en paarden vreten het graag. In de mobilisatietijd, vóór de Tweede Wereldoorlog, zijn naast de politie ook de cavalerie en de marechaussee grote afnemers van dit hooi. Het hooi is gewild in heel Europa en gaat per spoor of per schip via de havens van Waspik, Capelle, Labbegat en Waalwijk naar de bestemmingen.
In de zestiger jaren van de vorige eeuw verliest het hooi uit de Langstraat zijn betekenis. Voor vervoer en landbouwwerk is men steeds minder op paarden aangewezen, waardoor de vraag naar hooi verdwijnt. Daardoor gaan ook de hooiperserijen ten onder.
Bijdrage: Ad Wagemakers