Waalwijk en zijn omliggende kernen hebben in het verleden slechts een gering aantal Joodse inwoners gekend. Desondanks vervulden zij een opvallende rol in de lokale gemeenschap.
De eerste Joodse inwoners in de kern Waalwijk komen we tegen rond 1690. In de andere kernen voor het eerst vanaf het einde van de achttiende eeuw. Het betreft meestal een enkel gezin, zoals dat ook geldt in vele andere kleine Brabantse gemeenten in die tijd.
Met de opkomst van de industrialisatie in de negentiende eeuw neemt het aantal Joden in Waalwijk geleidelijk toe met uitzondering van de jaren 1860-1870. Verdeeld over de afzonderlijke kernen heeft Waalwijk steeds het grootste aantal Joden (maximaal 57) gevolgd door Sprang, Capelle en Waspik. Baardwijk en Vrijhoeve hebben, voor zover bekend, nooit Joodse inwoners gehad. In de twintigste eeuw daalt het aantal door sterfte en verhuizingen weer snel met als triest einde de Tweede Wereldoorlog.
Behalve in familieverband komen joden elkaar ook tegen bij de wekelijkse religieuze diensten (minjan). Toen er nog weinig Joden woonden, werden de zaterdagse religieuze diensten gehouden in een speciaal daarvoor ingerichte kamer in de woning van een van de leden. Een eerste vermelding is in 1795, dan worden regelmatig diensten in de woning van Joseph Cijffers in Waalwijk gehouden. In Capelle is dat enige tijd het geval in het huis van slager Philip Hakkert. Door verhuizingen en interne conflicten verplaatsen de diensten zich vanaf 1830 naar Besoijen. Aanvankelijk hebben ze plaats in een gehuurde kamer van een woonhuis. In 1847 verhuizen ze naar een ander (huur-)pand dat later wordt aangekocht, opgeknapt en in 1884 officieel wordt heringewijd. Nauwelijks acht jaar later gaat het bij een grote brand in vlammen op. Nieuwbouw volgt en vanaf 1902 siert een fraaie nieuwe synagoge het straatbeeld in Besoijen.
Maar het aantal joden daalt kort erna drastisch met als gevolg dat een tiental jaren later de synagoge nog maar sporadisch wordt gebruikt. Na een korte opleving in de jaren dertig van de vorige eeuw worden de deuren kort voor de Tweede Wereldoorlog definitief gesloten en in 1965 valt het gebedshuis ten prooi aan de sloophamer.
De gehele geschiedenis door is het voor Joden een zoektocht geweest naar middelen van bestaan. In de middeleeuwen worden zij van openbare functies uitgesloten en de machtige gilden in de steden laten hen ook niet toe. Daardoor worden de meesten gedwongen tot een marginaal bestaan met handel op markten of venten langs huizen. Veehandel en het slagersvak komen ook veel voor. Dat laatste ten gevolge van voorgeschreven Joodse regels bij het slachten. Voordeel is wel dat ze door hun zelfstandigheid in staat zijn hun godsdienstige plichten zoals de verplichte zaterdagse rust, in praktijk te brengen.
Ook de Joodse inwoners van Waalwijk verdienen aanvankelijk de kost met het slagersvak en losse handel. Met de opkomst van de schoen- en leerindustrie in deze streek verandert dat. In een aantal gevallen succesvol. Moritz Sigismund Gompen sticht een filiaal van de lederhandelszaak L.S. Gompen. Zijn opvolger Salvador Fado leidt daarna bijna veertig jaar lang de zaak. Hij is ook een van de initiatiefnemers en medeoprichters van de Kamer van Koophandel.
Andere succesvolle ondernemers zijn de leden van de familie Zeckendorf en Hartog. Weer andere bedrijven maken een succesvolle groei door onder joodse leiding zoals Bloch en Stibbe. Andere Joodse inwoners blijven werkzaam in de traditionele handel. Een voorbeeld is de familie De Jong. Haar handel in Besoijen en Waspik bestaat uit oud-ijzer, lompen, leersnippers en slachtafval.
Een inktzwarte vlek in de geschiedenis van de Joden is de Tweede Wereldoorlog. Bij het uitbreken hiervan woont nog een gering aantal Joden in Waalwijk. Als in juni 1942 op last van de bezetter een lijst van joodse inwoners moet worden ingediend, staan er in Waalwijk vijfentwintig en in Waspik vijf inwoners op. Van de gemeente Sprang-Capelle is een dergelijke lijst niet bekend. Met grote waarschijnlijkheid woonden er toen geen joden in deze gemeente.
Aan de hand van de gemeentelijke gegevens kan de systematische uitroeiing waartoe Hitler en zijn trawanten hebben besloten, efficiënt worden aangepakt. Sommige joden wachten het bevel voor transport niet af en duiken onder. Vijftien personen van de hiervoor genoemde lijsten hebben de oorlog zo overleefd. Daaronder acht leden van de familie De Jong uit Waalwijk. De in Waspik wonende leden van deze familie overleven de oorlog niet. Zij worden op hun vlucht in België gearresteerd en kort erna op transport gesteld naar Auschwitz-Birkenau. Daar aangekomen worden ze direct vermoord. Ook negen joodse inwoners van Waalwijk vinden de dood in concentratiekampen. Slechts twee mensen overleven deportatie.
Een van hen keert lichamelijk verminkt en psychisch gebroken in Waalwijk terug. Hij ziet dat de inboedel van zijn woonhuis is leeggeroofd; niet door de Duitsers maar door 'gewone burgers'. Niemand heeft hem ooit iets teruggegeven.
Bijdrage: Leon Baaten