De rond 940 na Christus geboren ridder Ansfried groeide op in Trier. Hij stond bekend om zijn eerlijkheid en rechtvaardigheid. Daarom werd hij door de Duitse koningen gevraagd als bestuurder, in welke functie hij onrecht bestreed en zeer godsvruchtig was. Hij stichtte niet alleen kloosters, maar wenste ook zelf zijn leven als eenvoudige monnik door te brengen. Desondanks deed de Duitse koning Otto III een beroep op Ansfried: hij vroeg hem om bisschop van Utrecht te worden.
In 1006, toen Ansfried langzaam blind begon te worden, trok hij zich terug als bisschop. Hij zocht een plek om in contemplatie te kunnen leven en zijn oog viel op de Heiligenberg bij Amersfoort, een slecht bereikbare plek in de moerassen van Eemland. Daar stichtte hij een kleine kapel en richtte er een monnikcel in. Zijn reputatie van heiligheid trok ook anderen aan en zo ontstond hier een klooster. Zijn reputatie werd nog groter, toen hij een visioen mocht ontvangen van een glanzend kruis. Kort daarop overleed hij.
Zijn medebroeders wensten hem op de Heiligenberg in het klooster Hohorst te begraven. Maar ook Utrecht had belangstelling om het gebeente van deze heilige man binnen haar muren te krijgen. Toen in het klooster een brand uitbrak, wisten enkele Utrechters het lijk van Ansfried te stelen en naar Utrecht te brengen. Zijn dochter besliste uiteindelijk dat Ansfried inderdaad in de Domkerk begraven zou worden.