In januari 1785 ontstond er in Hoogeveen een patriottisch exercitiegenootschap. Veel burgers van het dorp Hoogeveen meldden zich bij het genootschap aan. De velden hielden zich afzijdig.
Het genootschap deed in 1786 zelfs mee aan de belegering van Hattem. Het exercitiegenootschap bestond merendeels uit min of meer gegoede inwoners van Hoogeveen. Het was een vrijwilligersgroep. De leiding van de groep kwam bijeen in het huis van Aaldert ten Kleij.
De patriotten hadden het niet zo op de Prins van Oranje. Ook kwamen ze in opstand tegen de regentencultuur, waarin baantjes werden verdeeld tussen vrienden en familie. Van Rossen, de schulte van Hoogeveen, vond het excercitiegenoodschap nodig, omdat er behoefte was aan een goed getraind militair gezelschap. In die tijd was er veel militaire dreiging vanuit het buitenland.
De exercitiegenootschappen werden aanvankelijk door de Landschap Drenthe toegestaan. In 1787 werden ze verboden. Dit was na de Pruisische inval.
Het exercitiegenootschap was in feite een legermacht die zich niet aanpaste aan de staat, maar een andere staatsvorm wilde. Daarmee was dit exercitiegenootschap een bedreiging van de bestaande staatsvorm en een signaal van maatschappelijke spanningen en ve-anderingen.
Het exercitiegenootschap was niet de enige en eerste melding van 'wapengekletter' op het Hoogeveen. Vanaf het begin van Hoogeveen was er al een burgerwacht van weerbare mannen. Deze burgerwacht was iets heel anders dan het exercitiegenootschap.
Schutterijen en burgerwachten waren tijdens de Gouden Eeuw algemene verschijnselen in de Nederlanden. Burgerwachten bestonden ook niet uit vrijwilligers. In het dorp werd een inventarisatie gemaakt van de aanwezige wapens. Iedere inwoner met een wapen werd lid van de burgerwacht.
In Hoogeveen bestonden er in 1689 twee burgerwachten, elk voor zijn eigen helft van het dorp. Samen telden ze 340 bewapende mannen. Ze waren bewapend met roeren (geweren) en pieken (een soort lans). Deze weerbare mannen werden ook ingezet als brandweer.
Voor het handhaven van de orde werd er in de achttiende eeuw een karspelsoldaat aangesteld. Deze moest niet alleen de orde bewaren, maar was ook armenjager. Een armenjager moest de bedelaars oppakken. Bedelen was bij wet verboden.
In de negentiende eeuw kwam er in Hoogeveen een politiebureau, gevangenis en zelfs een marechausseekazerne.