Dreigende tijden
Eind jaren dertig was de oorlogsdreiging overal in Europa voelbaar. In Voorburg en Leidschendam werd een luchtbeschermingsdienst in het leven geroepen, die zou waarschuwen bij een bombardement. Ook legden ze schuilkelders aan.
Eind augustus 1939 riep de overheid op tot een algehele mobilisatie. Ook de Leidschendamse en Voorburgse mannen moesten hun militaire uniform uit de kast te halen om te helpen het land te beschermen. Zolang er niet echt gevochten hoefde te worden, verveelden de soldaten zich behoorlijk. Het bezoek van Prins Bernhard aan Leidschendam in de herfst van 1939 zorgde voor wat afleiding.
De eerste aanval
Op 10 mei 1940 vlogen de eerste Duitse vliegtuigen over Voorburg en Leidschendam. Zij wilden de drie vliegvelden rond Den Haag innemen. Afgezwaaide Duitse bommen vielen in de weilanden bij de Westvlietweg. Op verschillende plaatsen in Leidschendam en Voorburg stond afweergeschut, waarmee de Nederlandse soldaten de vliegtuigen beschoten. De burgers zagen honderden Duitse parachutisten uit de vliegtuigen springen, van wie sommige in de Vliet terecht kwamen.
Dorrepaal
Een deel van de Duitse parachutisten verschanste zich in boerderij De Hoonaard, Park Leeuwenberg en Huize Dorrepaal aan de Vliet. Luitenant George Maduro viel hen vanaf Oude Tolbrug met zijn troepen aan en nam de soldaten gevangen. Het Duitse plan om via Voorburg snel en makkelijk door te reizen naar Den Haag was daarmee mislukt.
Slachtoffers en overgave
Gewonde soldaten werden naar het noodhospitaal in een school in de Voorburgse Van Deventerlaan gebracht, of naar de eerste verbandplaats afdeling (VBA) in de Herenstraat. Echt ernstige gevallen kwamen in het Sint Antoniushove-ziekenhuis in Leidschendam terecht. Doden lagen opgebaard in de Oude Kerk.
Na het bombardement op Rotterdam op 14 mei 1940 gaf Nederland zich over. Alleen al in Leidschendam klopten 230 Rotterdamse vluchtelingen aan, die hun huizen en familie hadden verloren. Vlak daarna reden Duitse tanks langs de Vliet Voorburg en Leidschendam binnen. De Leidschendammers moesten al hun wapens inleveren bij waarnemend burgemeester De Koning, om te voorkomen dat zij de vijandelijke soldaten zouden aanvallen. Daar zouden namelijk strenge straffen op volgen.
Invloed op het dagelijks leven
Veel Leidschendammers en Voorburgers moesten nu Duitse soldaten in huis nemen. Voedsel en kleding waren voortaan alleen nog 'op de bon' te krijgen. 's Avonds moesten de ramen worden afgeplakt. Ieder straaltje licht zou de geallieerde vliegtuigen immers kunnen helpen bij hun oriëntatie. Meerdere inwoners verdronken doordat ze in het pikkedonker de Vliet inliepen. Begin september 1941 werden zowel de gemeenteraad van Leidschendam als die van Voorburg opgedoekt. Ook de Leidschendamse burgemeester Banning moest tijdens de oorlog het veld ruimen.
Jodenvervolging
In 1941 moesten alle mensen met één of meer joodse voorouders zich melden. In Leidschendam woonden 26 joden, in Voorburg 294. Zij waren vanaf 1942 verplicht een gele ster op hun kleding te dragen. Geen van de 'eigen' Leidschendamse joden zou de oorlog overleven. Van de Voorburgse joden werden er 172 omgebracht. Wel doken er alleen al in Leidschendam dertig joden onder uit andere delen van het land.