Op 29 januari 1579 werd vanaf het Utrechtse stadhuis officieel de inhoud van de Unie van Utrecht bekend gemaakt. Dit was het verbond dat een aantal van de gewesten ten noorden van de rivieren had gesloten in hun strijd tegen de koning van Spanje. Maandenlang hadden zij daarover onderhandeld in de Grote Kapittelzaal van de Dom, destijds de vergaderzaal van de Staten van Utrecht, nu de Aula van de Universiteit.
Deze Unie van Utrecht was in de eerste plaats een militair verbond, bedoeld om een slagvaardige alliantie te smeden in de oorlog tegen het Spaanse leger. Bij een aanval op een van de Unie-gewesten zouden de andere leden te hulp schieten. Hoewel de deelnemende gewesten elk hun eigen bestuur hadden, moesten sommige besluiten voortaan gezamenlijk worden genomen. Zij mochten niet langer eenzijdig verdragen met andere partijen aangaan. Algemene overeenstemming was vereist voor besluiten tot oorlog of vrede of tot wijziging van het Unieverdrag.
Het verdrag had grote financiële consequenties. Voor de bekostiging van de gezamenlijke verdediging van de gewesten zouden nieuwe, uniforme belastingen worden ingevoerd. Ook in de muntsoorten zou meer eenheid worden gebracht. Militaire vestingen moesten goed worden onderhouden en er kwam een vorm van dienstplicht voor mannen tussen de 18 en 60 jaar.
Op religieus gebied hinkte het verdrag op twee gedachten. Enerzijds werd het principe van de algemene religievrede aangehangen zoals verwoord in de Pacificatie van Gent (1576). Niet alleen het calvinistische Holland en Zeeland, maar ook andere gewesten mochten nu een afwijkende politiek voeren als dat beter paste bij de plaatselijke verhoudingen. Voorwaarde was wel dat niemand om zijn religie zou worden vervolgd. Dit zette de deur open naar een verdere opkomst van het calvinisme. Die ontwikkeling zou zich ook in Utrecht al snel doen gelden. Al een jaar later zou daar een algeheel verbod op de uitoefening van de katholieke eredienst worden afgekondigd.
Om de besluitvorming van de verenigde gewesten in goede banen te leiden werd een nieuw bestuursorgaan in het leven geroepen dat in Utrecht zou worden gevestigd. Dat zou echter maar korte tijd bestaan omdat de taken al snel werden overgenomen door de Staten-Generaal in Den Haag. Ingeval van onenigheid was een bemiddelende rol weggelegd voor de stadhouders van de betrokken gewesten.
In naam werd het gezag van de Spaanse koning door de ondertekenaars van het verdrag nog gerespecteerd, maar de totstandkoming daarvan leidde onvermijdelijk tot een verdere verwijdering. Twee jaar later, in 1581, kwam het tot een definitieve breuk en besloten de Unie-gewesten om de koning te ‘verlaten’. Ook de Staten van Utrecht zetten toen hun handtekening onder het zogenaamde Plakkaat van Verlating.
Na de vorming van de Republiek is de tekst van het Unieverdrag gaan functioneren als een soort Grondwet. Tot 1795 vormde zij de basis voor de bestuurlijke besluitvorming van de zeven verenigde provincies.