Op en rond de Utrechtse Heuvelrug vinden we vele grafheuvels. Dat zijn de meest tastbare overblijfselen van de eerste mensen die zich blijvend in onze contreien vestigden. Lange tijd was het hier veel te koud voor menselijke bewoning.
Het klimaat was 150.000 jaar geleden zo extreem, dat grote gletsjertongen uit Scandinavië tot aan het midden van Nederland reikten. Deze enorme ijsmassa's schoven niet alleen aarde en stenen voor zich uit, het gewicht van de tongen drukte ook het oppervlak naar beneden. Zo ontstonden de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe als 'stuwwallen', terwijl de Gelderse Vallei en het Eemland daar tussenin een dal vormden. Toen het ijs ging smelten, sleet het water dalen uit in de stuwwallen, zoals bij Darthuizen.
Het klimaat warmde langzaam op en planten en later bomen namen het lege landschap in bezit. Dat trok weer dieren aan. De kuddes graseters waren een dankbare prooi voor jagers. Archeologen vinden af en toe nog tijdelijke jagerskampen van deze eerste bewoners. Later vestigden de mensen zich permanenter in onze streken. Ze leefden vooral van de jacht, visvangst en het verzamelen van vruchten, noten en knollen.
Zo'n 4000 jaar voor Christus werd de landbouw hier geïntroduceerd. Van de agrarische samenlevingen die toen ontstonden, zijn veel meer resten teruggevonden. Het meest blijvend bleek hun grafcultuur. Ze richtten grafheuvels op, waarvan er tientallen op de zuidelijke hellingen van de Utrechtse Heuvelrug zijn gevonden. Ook hun akkers, de zogenaamde 'celtic fields', zijn nog steeds hier en daar in het landschap herkenbaar. Voor informatie over deze eerste boeren zijn we vooral aangewezen op archeologische vondsten.
De oudste grafheuvels zijn van zand, de latere van heideplaggen. Dat illustreert de invloed van de mens op het landschap in de Bronstijd, de periode na 3300 v. Chr. Het weiden van vee leidde tot aantasting van de natuurlijke begroeiing. Het vee vrat de jonge boompjes kaal en ook het gras, waardoor heide een kans kreeg. Deze veeteelteconomie moet een goed bestaan hebben geboden. Het bewijs daarvoor zijn de indrukwekkende schatten die we soms vinden. Een voorbeeld is het beroemde vorstengraf op de Koerheuvel bij Rhenen, waarin een situla (bronzen emmer) gevonden werd.
Volgens sommigen zou dit rijke vorstengraf er op kunnen wijzen dat Rhenen in die tijd een knooppunt van handelswegen was. Wat er verhandeld werd, weten we niet. Misschien zout van de kusten van de Noordzee. In ieder geval laten de grafgiften zien, dat er wijdverbreide handelscontacten waren, onder meer met Midden-Europa.