De 26-jarige kapelaan Alphons Ariëns zette zich vanaf 1886 in voor de katholieke textielarbeiders, die naar zijn mening niet in de handen van socialisten mochten vallen. Ariëns karakteriseerde later de positie van die arbeiders als: "Het was opzitten, pootjes geven en doodliggen. En vooral nooit vragen om meer." De aartsbisschip had het samengaan van rooms-katholieken en protestanten in een algemeen Christelijk vakverbond verboden. In 1889 spoorde Ariëns wevers aan tot het oprichten van de Rooms-Katholieke Arbeidersvereniging St. Joseph, niet zozeer een vakvereniging, maar een organisatie die de geestelijke en culturele verheffing van haar leden wilde bevorderen. Ariëns was er "slechts" geestelijk adviseur, want hij vond dat de arbeiders zichzelf moesten organiseren. De vereniging beschikte al in 1890 over het eigen verenigingsgebouw "Tivoli" (nu een apostolische kerk) aan de Oldenzaalsestraat. In 1891 gaf Ariëns de aanzet tot de oprichting van de rooms-katholieke Twentse Fabrieksarbeidersbond. Vanaf 1893 verscheen het blad De Katholieke Werkman waarvan Ariëns tot 1897 redacteur was. De sociale activiteiten van Ariëns werden door de geestelijkheid "te rood" gevonden, terwijl de socialisten Ariëns te confessioneel vonden. Zijn optreden als stakingsleider bij Ter Kuile & Morsman in 1890 werd door hen zelfs ongepast genoemd.
Slechte arbeidsomstandigheden
De grootschalige industrialisatie en snelle bevolkingsgroei
hadden verstrekkende gevolgen voor de Enschede samenleving. Er
kwamen duizenden immigranten uit het noorden van het land hierheen:
uit de Drentse en Groningse veenkoloniën, de Friese Wouden en het
Westerkwartier in Groningen. De huisvesting van arbeiders was
bedroevend. De arbeidsomstandigheden in de fabrieken waren ook
slecht. Dat gold de arbeidsduur (minstens 14 uur per dag), de
karige beloning, de ontoereikende veiligheidsmaatregelen, de
gezondheid als gevolg van het inademen van kwalijke stoffen, het
eentonige werk en kinderarbeid. Kortom, een ideale voedingsbodem
voor sociale onrust.
Recht door zee
In protestantse kring werd al in 1884 een afdeling van het
christelijke Nederlands Werkliedenverbond "Patrimonium" opgericht,
later samen met de katholieke Katoenwerkersbond "St. Severus" en
anderen, verenigd in het landelijke "Unitas". De socialistische
voorman Domela Nieuwenhuis sprak in 1885 in zaal Meyran (nu Avion)
voor een gehoor van 600 mensen. Gerrit Bennink schreef hem over de
textielarbeiders in Enschede: "De mensen hier zijn nog geheel
onbekend met verenigingen van ambachtslieden in de grote steden,
zodat zij vooral als een stom werktuig voortleven. Als zij maar een
stuk roggebrood hebben, dan is het voldoende". Het leidde tot de
oprichting van een Enschedese afdeling van de Sociaal Democratische
Bond in 1889. Het landelijke ledenblad heette Recht voor
Allen, het Twentse: Recht door Zee. De vakvereniging
streed voor hogere lonen, ruimere woningen en betere
werkomstandigheden, vooral ook "de achturendag". Ook werd geijverd
voor algemeen kiesrecht.
Stakingen
In 1867 was de cavalerie te hulp geroepen bij ongeregeldheden,
toen de arbeiders protesteerden tegen de oprichting van een
ziekenfonds, waarvoor een eigen bijdrage werd gevraagd van 1 cent
per week. De arbeiders vonden dat ze zelf wel voor hun gezin konden
zorgen. Met enige regelmaat ontstonden vervolgens ongeregeldheden
en stakingen. In 1886 riep burgemeester Van der Zee de hulp in van
de cavalerie uit Zutphen. Van der Zee had gevochten in Atjeh en
liep met het blanke sabel met de politie mee. In 1890 dreigde bij
de staking bij Ter Kuile & Morsman bijna een bloedbad. Daar
speelde Alphons Ariëns gelukkig een bemiddelende rol. Stakingen
deden zich vanaf die tijd regelmatig voor. De aanleidingen om het
werk neer te leggen waren wisselend: het ontslag van een arbeider
die dronken op zijn werk verscheen, de vraag om een milder
boetestelsel, een loonsverlaging voor de dekenwevers, de willekeur
van bazen, of onvoldoende reinheid van de privaten. Vrijwel altijd
trokken de werkgevers bij deze conflicten aan het langste eind.