De Amsterdamse grachtengordel is op luchtfoto’s en kaarten onmiddellijk te herkennen dankzij de karakteristieke halfronde vorm van Herengracht, Keizersgracht en Prinsengracht in het centrum van de stad. De grachtengordel is een goed voorbeeld van een Hollandse stadsuitbreiding in de zeventiende eeuw. Door de vloedgolf van nieuwkomers werden de stadsbestuurders en stedelingen in het welvarende westen van de Republiek vanaf het einde van de zestiende eeuw geconfronteerd met overvolle steden, woningnood en ruimtegebrek. Een vergroting van de stedelijke ruimte was onvermijdelijk. Maar hoe moest zo’n stadsuitbreiding worden verwezenlijkt en wat moest voorop staan: nuttigheidsoverwegingen of esthetische uitgangspunten zoals die waren geformuleerd in de populaire traktaten over de ideale stad?
In Amsterdam was aan het einde van de zestiende eeuw een voorzichtig begin gemaakt met de vergroting van de stedelijke ruimte. De grote uitbreiding volgde pas vanaf 1613 toen de drie genoemde grachten tot aan de huidige Leidsegracht werden gegraven, een nieuw westelijk havengebied werd gerealiseerd door de aanleg van drie rechthoekige eilanden en ten westen van de grachten een nieuwe buurt werd ontwikkeld, de Jordaan. Dat gebeurde allemaal volgens een totaalplan, waarbij verschillende partijen betrokken waren: het stadsbestuur, de stadhouder, de Staten van Holland en de stadstimmerman Hendrick Jacobszoon Staets. Het betrof dan ook een groots project. Er moest grond worden onteigend, nieuwe verdedigingswerken worden aangelegd en geld worden vrijgemaakt om de onderneming te financieren.
In het plan waren nut en schoonheid gecombineerd. Waar mogelijk werd gebruik gemaakt van strakke geometrische vormen, waardoor de stadsuitbreiding opvalt door een consequente rechtlijnigheid. Daarnaast was er gestreefd naar een geografische scheiding van de verschillende stedelijke functies. De nieuwe Westelijke Eilanden boden vooral plaats aan werven en scheepvaartbedrijven, terwijl in de Jordaan ruimte was voor woningen en kleine bedrijven. De grachten hadden een exclusief residentiële functie. Er verrezen tal van ‘stadspaleisjes’ van rijke kooplieden, bankiers, stadsbestuurders en andere kapitaalkrachtige Amsterdammers.
In de jaren tussen 1656 en 1662 werden de grachten doorgetrokken, tot over de Amstel, waardoor het Amsterdamse centrum zijn huidige vorm kreeg. In de inrichting werd de lijn van de eerste fase voortgezet: nieuwe, nog mooiere en grotere grachtenpanden sierden dit nieuwe gedeelte. De Gouden Bocht van de Herengracht kan daardoor tot op de dag van vandaag gelden als een symbool van de rijkdom van de Gouden Eeuw.
Die Gouden Eeuw liep ten tijde van de laatste uitbreiding overigens al ten einde. De uitleg van 1662 bleek dan ook te optimistisch. Ten oosten van de Amstel bleef de nieuw gewonnen stedelijke ruimte tot ver in de negentiende eeuw opvallend leeg.
Tegenwoordig geldt de grachtengordel als een herkenbaar voorbeeld van typische Hollandse stedelijkheid. De kleinschaligheid, het water in de stad, de talloze fietsen, de levendige binnenstad, ziedaar de kenmerken van een echte Hollandse stad.