Tussen 1851 en 1885 kent iedereen in Nederland het dorp Nieuwendijk. Dan komen vanuit het hele land jongens van rijke ouders naar het dorp om naar kostschool te gaan. Een school waar de leerlingen blijven slapen en naast een zilveren bestek ook drie kostuums moeten meebrengen: één voor doordeweekse dagen, één voor de zondag en één voor wandelingen. De ouders moeten een bedrag van 225 gulden per jaar betalen aan de school. Dat is voor die tijd veel geld.
In 1848 krijgt Nederland een nieuwe grondwet waardoor de inwoners meer te zeggen krijgen over de politiek. In de grondwet staat bijvoorbeeld dat er vrijheid van godsdienst is. In elk dorp en elke stad in Nederland is een openbare school te vinden. Kinderen krijgen hier gratis onderwijs, betaald door de overheid. Dat is mooi natuurlijk, maar er zijn veel ouders die liever een school oprichten waar kinderen ook les krijgen uit de Bijbel. Dat mag na 1848. Ouders moeten zo’n school wel zelf oprichten en betalen. De rijkste man van Nieuwendijk en omstreken is herenboer Arie den Dekker. Een herenboer heeft genoeg geld om niet zelf op het land te hoeven werken. Daar heeft hij personeel voor. Arie den Dekker is dus zo’n boer en heeft geld genoeg om een christelijke school op te richten. Niet zomaar een christelijke school, maar eentje voor jongens van rijke christelijke ouders uit heel Nederland. Herenboer Den Dekker zit in het bestuur van de provincie – de Provinciale Staten – in Den Bosch. Hier leert hij meester Hasselman kennen. Aan hem vraagt Arie den Dekker of hij directeur wil worden van een christelijke kostschool voor voortgezet onderwijs. Er wordt ook een christelijke basisschool opgericht voor de Nieuwendijkse kinderen. Arie den Dekker betaalt 12.000 gulden voor het schoolgebouw dat in 1851 op zijn grond wordt geopend.
Meester Hasselman, zijn zus Pietje en hulpmeester Jan den Boer maken van de kostschool een groot succes. Uit heel Nederland komen leerlingen naar Nieuwendijk. Eén van hen was Cornelis de Jong uit Utrecht. Over wat hij beleeft op school, houdt hij een dagboek bij. Van ‘s morgens zeven uur tot ’s avonds acht uur krijgt hij in het Frans les in wiskunde, in vier moderne talen, in Grieks en Latijn en alsof dat nog niet genoeg is ook nog eens pianoles. En je moet goed opletten bij al die vakken, want dromerig uit het raam kijken wordt bestraft. Het is een strenge school: Cornelis moest eens tweeduizend strafregels schrijven, omdat hij zijn les wiskunde niet goed had gemaakt. Je zou denken dat geen kind op zo’n school wil zitten. Toch is de ‘Franse kostschool’ zo populair dat er in 1874 een tweede school wordt gebouwd tegenover het oude gebouw dat als basisschool wordt gebruikt. Meester Hasselman overlijdt in het jaar dat de tweede school wordt geopend. Zijn opvolgers doen het niet zo goed en in 1885 sluit de kostschool voorgoed de deuren.
Vanaf 1900 komt er een nieuwe schoolwet. Alle kinderen moeten voortaan tenminste zes jaar naar school. Door deze wet komen er meer leerlingen en wordt de school te klein. In 1907 komt er een nieuwe school aan de Rijksstraatweg. De kinderen van Geertrui en Apollonia zijn bij de feestelijke opening. Ze hoeven er geen tweeduizend strafregels te schrijven, maar streng is de school nog steeds. In 1920 komen de eerste juffen op school. Als ze gaan trouwen, worden ze ontslagen. Dat is heel gewoon in die tijd. Vanaf 1920 komen er gelijke rechten in Nederland voor openbare en christelijke scholen. Ouders hoeven voor christelijke scholen geen extra geld meer te betalen. Bijna alle kinderen in Nieuwendijk gaan daarom vanaf dat moment naar de ‘School met den Bijbel’, waardoor de openbare school leegloopt. In 1922 houdt deze school op met bestaan.
De herinnering aan de kostschool blijft een hele poos bestaan. De kinderen in Nieuwendijk noemen tot lang in de vorige eeuw hun meester op de basisschool mesjeu, de uitspraak van het Franse woord voor meester: monsieur.