We lezen in het notulenboek van de Hollandse Compagnie van 23 oktober 1672 over:
"de tegenwoordige toestand (...) de armoede en miserie daar in de meiers en andere arbeiders zijn vervallen door de tegenwoordige oorlog, en omdat ze niet ten volle hebben ontvangen hun arbeidsloon, het geen zij lieden hebben verdiend in het graven, turven en hopen van de turf en verdere arbeid gedaan in deze lopende jare, het geen veroorzaakt is door het afsterven van onze rentmeester Samuel Seijtz en vermits dezelfs weduwe in deze perplexe constitutie des tijds niet heeft kunnen invorderen de ommeslagen die verscheidenen van onze medeparticipanten alsnog ten achter zijn, ook niet de uitstaande boekschulden en restanten die de kopers van onze turf alsnog schuldig zijn". |
Daar kwam nog bij dat in mei 1673 door Staatse Troepen de verlaten (een soort sluizen) in de Hoogeveensche Vaart werden vernield. De Münsterse troepen stalen turf en zetten hele velden drogende turf in brand.
Het werk in het veen lag stil. Er werd in die jaren geen turf afgevaren, er waren geen inkomsten. De bevolking van Hoogeveen verzonk in een diepe, economische crisis. Na het vertrek van de Münsterse troepen kwam het werk in het veen al snel weer op gang en werden de verlaten hersteld. De Hoogeveense economie kwam weer op gang. Er zouden nog vele crisissen volgen.
Misoogsten, teruggang in de economie van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, bevolkingsgroei die sterker was dan de groei in de turfproductie, financiële crisissen in de wereldeconomie, het einde van de turfproductie, ze lieten diepe sporen na in het leven van de Hoogeveners. Alleen in die perioden van crisis horen we van armoede. Daar buitenom was het goed werken en wonen in de veenkolonie, als we dit vergelijken met het leven en werken van de gemiddelde arbeider in Nederland. Iedere crisis vroeg om zijn eigen tegenmaatregelen. (Zie ook bij 1860.)