Maatschappij van weldadigheid

Tijd van burgers en stoommachines

Veel arme mensen
Tussen 1796 en 1813 waren de Fransen de baas in Nederland. Zij lieten het land in 1813 in grote armoede achter. Vooral in steden hadden veel mensen geen werk en daardoor geen eten.

Johannes van den Bosch
Generaal Johannes van den Bosch kwam met een plan om de armoede te bestrijden. In 1818 begon hij in Drenthe de kolonie Frederiksoord. Hier kregen arme mensen uit de stad een boerderijtje om in te wonen en een stukje grond om hun eigen eten te verbouwen. Zo hoefden ze niet meer te bedelen. De mensen in Frederiksoord werden kolonisten genoemd.
Zo'n kolonie stichten was natuurlijk duur. Daarom vroeg Van den Bosch rijke mensen om geld. Hij noemde zijn plan de Maatschappij van Weldadigheid.

De vrije koloniën
Met steun van Koning Willem I bouwde de Maatschappij van Weldadigheid ook in Willemsoord, Wilhelminaoord en Boschoord een kolonie. Naast boerderijtjes kwamen er scholen voor de kinderen, kerken en een ziekenzaal. Uit het hele land kwamen arme gezinnen naar deze vrije koloniën. Bij aankomst stond er een huis met inrichting op hen te wachten. De mensen kregen dit echter niet zo maar; ze moesten alles terugbetalen door te werken in de kolonie. Omdat de mensen uit vrije wil naar de kolonie verhuisden, konden ze ook weer vertrekken wanneer ze dat wilden. En niet alleen arme volwassen mensen konden er terecht. Ook werden er ouderen en weeskinderen opgevangen. Deze gestichten vielen onder de Maatschappij van Weldadigheid.

Strenge regels
Er golden strenge regels in de kolonie. Er moest hard gewerkt worden op het land en iedereen moest verplicht naar de kerk. De kinderen moesten naar school. Dat was trouwens best bijzonder, omdat kinderen in die tijd nog niet verplicht naar school hoefden. De mensen moesten zich keurig gedragen en de huisjes werden iedere week geïnspecteerd of ze wel schoon en netjes waren. In de kolonie kon alleen met speciaal geld betaald worden. Met koloniemunten moesten de arme mensen hun boodschappen doen in de koloniewinkel. Daar was van alles te koop, behalve alcohol.

Geldnood
Als de kolonisten zich goed aan de regels hielden en hard werkten, konden ze uiteindelijk zelfstandig boer worden.
Het helpen van de armen leek een heel goed idee, maar het kostte heel veel geld. In 1823 raakte de Maatschappij van Weldadigheid in geldproblemen. Uiteindelijk heeft de staat (de regering) de koloniën overgenomen.

Voor straf
Arme mensen kwamen in vrijheid naar de koloniën in Frederiksoord, Willemsoord, Wilhelminaoord en Boschoord. Ze konden dus ook weer weg gaan als ze dat wilden. Het werden dan ook de vrije koloniën genoemd. Vijf jaar na de start van dit 'experiment' vond de koning dat er nog meer koloniën moesten komen. In Veenhuizen en Ommerschans werden twee nieuwe koloniën gebouwd. Deze waren voor arme mensen die problemen hadden veroorzaakt. Sommige hadden gestolen, anderen hadden een besmettelijke ziekte. Mensen die in deze koloniën woonden waren niet vrij om te vertrekken wanneer ze wilden. Deze koloniën werden dan ook "strafkoloniën" genoemd.