De Huizer visrokerijen stammen uit het begin van de achttiende eeuw. Slimme ondernemers wisten deze kleine huisrokerijen te doen uitgroeien tot grote ‘bokkinghangen’ langs de Havenstraat. De rokerijen, die goed herkenbaar waren aan het grote aantal schoorstenen op het dak, waren meestal onderdeel van een firma, waar ook een ansjoviszouterij, mandenmakerij en visexportbedrijf bij hoorden. De eigenaars van de firma’s werden door de Huizers ‘hangebazen’ genoemd. Het waren rijke heren met veel invloed in het dorp.
Na de aanleg van de haven in 1854 nam de visverwerking een hoge vlucht. Tijdens het haringseizoen werd dag en nacht gewerkt en stond het dorp blauw van de rook. Alle gezinsleden kregen de kans om wat bij te verdienen. Zodra een schuit de haven binnenvoer, werden de werklui door de ‘hangeknechten’ opgetrommeld. Soms moesten ze middenin de nacht hun bed uit om een paar centen te verdienen. Eerst werd de vis gepekeld en gespiet, wat vaak door vrouwen gebeurde, dan gestript en tot slot gerookt. Vervolgens werd de bokking verpakt in gevlochten mandjes uit de eigen mandenmakerij en was hij klaar voor transport naar bijvoorbeeld Duitsland, waar ongeveer 80% van de bokking naartoe uitgevoerd werd.
Met de afsluiting van de Zuiderzee in zicht, nam de opkomende industrie de plek in van de rokerijen. De kalkovens gelden als de oudste industrie van Huizen. Hier werden schelpen uit zee tot schelpkalk gebrand, dat in de bouw gebruikt werd als metselspecie. De schelpkalkfabriek van Huizen bestond uit vier flesvormige kalkovens, die tussen 1918 en 1920 gebouwd zijn, met ertussen het zogenaamde blushuis. De torens vormden een baken vanaf de Zuiderzee. Niet voor niets zijn de torens na de afbraak in 1989 bewaard en opnieuw opgebouwd in het moderne Nautisch Kwartier aan de haven, waar ze tegenwoordig dienstdoen als feestlocatie.