Rond 1825 vestigde hij zich in het huis op de Dunne Bierkade 19/20 (onderdeel Buitenmuseum, Schilderrijk Den Haag). In zijn ruime atelier werden kunstenaars opgeleid. Hier wist hij zijn vakmanschap over te brengen op Johannes Bosboom (1817-1891) en Jan Hendrik Weissenbruch (1824-1903), beroemde schilders van de Haagse School. Hij woonde op de Dunne Bierkade tot 1836. Het was een van de meest succesvolle periodes in zijn bestaan als kunstenaar. In de jaren tussen 1825 en 1836 maakte hij zijn meest oorspronkelijke werk.
Van Hove begon als leerling van de decoratie-schilder Breckenheijmer (1772-1856) in het decoratieatelier in 1807 of 1808. Samen met zijn neef Andreas Schelfhout (1787-1870) werd hij ingezet om de Leidsche Schouwburg te decoreren. Later werd hij tevens onder Breckenheijmer betrokken bij het schilderwerk van paleis Noordeinde, dat koning Willem I tussen 1815 en 1817 laat verbouwen.
Van Hove gaat in 1815 naar de Vrije Haagsche Teeken-Akademie en schildert drie jaar later, op 27 jarige leeftijd zijn eerste schilderij (1818). Een jaar later zendt hij voor het eerst werk in voor de Tentoonstelling van Levende Meesters. Zestig jaar lang zou hij jaarlijks een bijdrage leveren aan deze tentoonstelling, die in diverse steden werd gehouden. Van Hove ontwikkelt zich als schilder van stadsgezichten, panorama’s en kerkinterieurs. Zijn werk wordt aanvankelijk bijzonder positief ontvangen.
De meeste successen heeft hij in deze tijd als decorschilder, waarmee hij zijn naam voorgoed zou vestigen. In 1829 wordt hij als schilder-decorateur van de Koninklijke Schouwburg door de Haagse burgemeester L.C.R. Copes van Cattenburch benoemd. Hij is dan woonachtig op de Dunne Bierkade. Hij maakte als schilder-decorateur enorme achterdoeken van acht bij tien meter met bijbehorende coulissen in situ. Een voorbeeld van zo’n decor is het stadsgezicht van Venetië voor de opera Orthello ou le Maure de Venise. Dergelijke decors kregen daverend applaus van de toeschouwers. De naam Van Hove werd een handelsmerk wiens decors als ‘gesammtkunstwerk’ het succes van de voorstellingen mede bepaalde.
Als autonoom kunstenaar werkte hij in zijn atelier op de Dunne Bierkade aan een opdracht van het stadsbestuur die aan prinses Marianne, de dochter van koning Willem I, zeven stadsgezichten cadeau wilde doen voor haar huwelijk met prins Albert van Pruisen op 14 september 1830. Van Hove schildert voor deze opdracht het Korte Voorhout en het Wachtje, het Tournooiveld met de Koninklijke Schouwburg, de Hofvijver in de winter en het Buitenhof met de Gevangenpoort. Al deze schilderijen zijn topografisch correct. Deze opdracht had een enorm vliegwieleffect. Opdrachten, geschenken en onderscheidingen volgden elkaar in rap tempo op.
Bijzonder aan het werk van Van Hove is dat zijn stadsgezichten soms volledig op de werkelijkheid zijn gebaseerd, maar meestal een mengeling van realiteit en fantasie tonen of totaal gefantaseerd zijn. Afgebeeld worden stadsgezichten uit het heden, verleden of als mengvorm, maar wel met een sterke voorliefde voor gebouwen in laat-gotische of renaissance stijl. Zijn stadspanorama’s benaderen de werkelijkheid nauwgezetter, maar ook hier zijn onderdelen vanwege de compositie of met oog op een meer dramatisch effect schilderkunstig door Van Hove gecorrigeerd.
Zoals Abraham Bloemaert (1566-1651) de leermeester was van schildertalent in de Gouden Eeuw, zo was Bartholomeus van Hove de opleider van het talent in zijn tijd. Veel leerlingen van Van Hove zouden later als Haagse Schoolschilder furore maken. De Haagse school kent schilderkunstige principes die vrijwel haaks staan op de uitgangspunten van de romantiek, die door Van Hove werden onderwezen. Van Hove gaf les aan de Haagse Tekenacademie en was leraar en later directeur en commissaris van de afdeling tekenen van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen.
Naast zijn drukke bestaan als kunstenaar, decorschilder en leraar vond Van Hove tevens tijd om zich actief in te zetten in diverse kunstenaarsverenigingen. Hij was de eerste voorzitter van Pulchri Studio en was hij lid van Arti en Amicitiae (Amsterdam).
Het Haags Historisch Museum heeft de meest omvangrijke collectie van de kunstenaar en hield tussen 28 januari 2012 t/m 29 april 2012 een tentoonstelling met de veelzeggende titel ‘Tussen fantasie en werkelijkheid, de stadsgezichten van B.J. van Hove (1790-1880)’. Diverse kunstwerken zijn in de de directe omgeving van het Buitenmuseum te plaatsen. Voorbeelden hiervan zijn de Tuin van de Gedempte Burgwal 34 met een uitzicht op de Paviljoensgracht en de schilderijen van het Spui en het Zieken. waar de trekschuit vertrekt en aankomt.
In het verleden is ook een tentoonstelling van het werk van Van Hove gehouden in het Paulus Potterhuis (onderdeel Buitenmuseum, Schilderrijk Den Haag).
Leerlingen van Van Hove:
Behr, Carel Jacobus
Beretta, Petrus Augustus
Bernhard, Pieter Gerardus
Bosboom, Johannes
Cocq, Cornelis de
Destree, Johannes Josephus
Hardenberg, Lambertus
Hove, Huib van (Bz)
Hove, Johannes van
Keppel Hesselink, Herman Gijsbert
Koster, Everhardus
Leickert, Charles
Leon, Maurits
Sierich, Ferdinand Carl
Stroebel, Johannes Anthonie Balthasar
Troost, Willem (II)
Vertin, Petrus Gerardus
Verveer, Salomon Leonardus
Vintcent, Lodewijk Anthony
Weerden, Hendricus Stephanus Johannes van
Weissenbruch, Jan Hendrik
Westerbeek, Cornelis (sr.)
Witsen, Salomon van