Na 1648 was er sprake van een toenemende onderdrukking van andere godsdiensten dan de nieuwe "ware christelijke religie". De protestanten namen al het katholieke bezit in beslag: kerken, kloosters en in Oldenzaal het kapittel en de proosdij (het administratieve bestuur van de bisschop) met al hun bezittingen aan boerenerven en landerijen. Alle inkomsten werden daarna gebruikt voor de regeringskosten van de Staten van Overijssel, de Overijsselse edelen en de salarissen van de nieuwe kerkdienaren. Het Stift kreeg een rentmeester, die voornamelijk moest zorgen dat er veel geld binnenkwam. Dat leidde tot weinig onderhoud aan de gebouwen, die steeds meer verwaarloosden. De classis, de gereformeerde kerkvergadering, beijverde zich om het katholieke geloof te ontmoedigen. De katholieke geestelijkheid bijvoorbeeld kreeg de gelegenheid om "over te schakelen". Toch bleven veel plaatsen in Twente katholiek.
Missiegebied
In 1633 kregen de tot dan toe bestaande kerspelen in Twente ‒ het gebied waarin de mensen aangewezen waren op een kerk ‒ de benaming "staties". Er was niets meer van het katholieke geloof over: geen godsdienstuitoefening, geen bisschoppen en geen kerkelijke bezittingen. De Nederlanden waren missiegebied geworden en werden rechtstreeks vanuit Rome bestuurd. In de vroegere gemeente Weerselo kwamen twee gecombineerde staties, die van Rossum met De Lutte en die van Deurningen met Saasveld. Dit betekende dat een priester per twee (schuil)kerken diensten hielden. De priesters van deze staties woonden meestal in Oldenzaal. De inwoners van Weerselo vielen onder de statie Rossum, wat de Weerseloërs eigenlijk niet graag zagen. In 1775 vroegen de Rossummers toestemming voor de bouwen van een eigen schuurkerk, die ze echter pas na 15 jaar in gebruik konden nemen.
Ontmoediging van het katholieke geloof
De overheid stelde paal en perk aan de uitoefening van het katholieke geloof. Zo moest er vanaf 1732 toestemming gevraagd worden om zielzorg uit te oefenen. Aan het trouwen van gereformeerden met katholieken werden strenge eisen gesteld. En als ouders kinderen uit zo'n huwelijk toch rooms opvoedden, haalde de overheid ze soms bij hen weg en bracht ze bij voogden onder. Wilden de katholieken nog aan hun geloof vasthouden, dan moest dat in het geheim gebeuren. Op het platteland hielden ze in schuren, schuilkerken genoemd, in het geheim bijeenkomsten. De overheid trad daartegen geregeld met straffen en boetes op.
Katholieken houden stand
De geestelijken
trokken verkleed over het platteland, klopjes kondigden aan waar
een mis werd gehouden. Deze klopjes gaven ook aan kinderen
godsdienstlessen. Gedurende de tweede helft van de 18de eeuw kwam
er meer godsdienstvrijheid. Schuurkerken werden toegestaan, mits de
katholieken de gereformeerden niet dwars zaten. Wel kwamen er in
1775 strenge voorschriften hoe de kerken er van buiten uit moesten
zien, namelijk als een gewoon boerenhuis.
In 1728 probeerden de gereformeerden het Stift met
"eigen mensen" bevolkt te krijgen: "De Poorte op het Stift Weerselo
door de Ridderschap met veel kosten wordt onderhouden, zijnde een
groot dog onbruikbaar gebouw en beter tot twe woningen te opteren,
wat met geringe kosten kan gebeuren, waardoor het getal der
gereformeerde Ledematen ( dit te lezen als lidmaten) vermeerdert,
en bij vervolg meerder verschott van gereformeerde kinderen
angequeekt worden, om door Huwlijken als anders met der tijd op de
Erven te brengen"
In de Bataafs-Franse tijd kwam er een einde aan de
achterstelling van de katholieke bevolking. Dichtbij of op de
plaatsen waar de schuurkerken stonden, ontwikkelden zich vanaf dat
moment nederzettingen: in de Nijstad verrees het kerkdorp Weerselo,
met St. Remigius als patroonheilige van de kerk. Het dorp Rossum
ontstond rond schuurkerk de Tij en Saasveld bij het gelijknamige
huis, waar ook een kerkschuur stond. In het latere dorp Deurningen
waren verschillende boerenhuizen waar gekerkt werd. De huidige
kerken in de laatste drie kernen zijn allen aan de Heilige
Plechelmus gewijd, evenals die van De Lutte. De Lutte, deel
uitmakende van het Gericht Oldenzaal, viel na 1811 onder de
gemeente Losser.