Vroegere bewoners van de regio Hardenberg hadden wat vee, staken wat turf af voor eigen gebruik en verbouwden boekweit of rogge op hun eigen akkertjes of op de gemeenschappelijke markegronden. Eigenlijk was dat eeuwenlang het beeld van deze in hoofdzaak agrarische streek. In de 19de eeuw kwamen de kanalen, de veenderijen en de bijbehorende industrieën (turfstrooiselfabrieken, scheepswerven, kalkbranderijen). Honderden arbeiders vonden werk in het veen en vestigden zich in nieuwe plaatsen als Dedemsvaart, Bergentheim en Slagharen. Aan het eind van de eeuw was de meeste turf afgestoken. Het land werd bouwland, de veenarbeiders trokken weg of werden werknemer bij de grote landbezitters. Maar vanwege grootschalige mechanisatie in de landbouw ontstond er begin 20ste eeuw een overschot aan arbeidskrachten. In Twente was intussen, mede door de aanleg van spoorlijnen en kanalen, de textielindustrie tot grote bloei gekomen. En daar kwam men mensen tekort.
Van sokken tot theedoeken
De eerste die voor deze streek nieuwe mogelijkheden zag, was
vervener Bonne Berends uit Dedemsvaart. Hij startte in 1907 een
bedrijfje waarin op handmachines sokken werden gebreid. In 1925 had
Berends al 60 personeelsleden in dienst. Zijn sokkenfabriek werd
dat jaar overgenomen door B.M. Minke, die haar omdoopte tot "Eerste
Nederlandse Fabriek van gebreide Fantasiegoederen". In 1930 wilde
de directie alleen nog wollen kwaliteitsartikelen op de markt
brengen en werd de firmanaam gewijzigd in DELANA (afgeleid van het
Franse "de laine": "van wol").
Intussen had ook Hardenberg met het fenomeen industrie kennis
gemaakt. In 1929 kwam hier een nevenvestiging van de Leeuwarder
Textielmaatschappij (kortweg Eltem) manchester broeken maken.
Vanwege personeelsgebrek was Blaauw, Schoppert & Co uit
Leeuwarden naar Almelo vertrokken, waar men confectiekleding
vervaardigde. Omdat fabriekswerk in de stad geen hoge status had,
werd er door de Eltem vooral personeel geworven op het platteland
("Welk net meisje zou het niet prettig vinden op zulk een
genoeglijke wijze een charmante jongeman zo keurig te verzorgen?").
In 1930 verschafte een nieuwe fabriek in Hardenberg werk aan circa
100 man.
In Slagharen bouwde Bemboom in 1948 een bedrijfshal om industrie
naar zijn woonplaats te lokken. Hukker, bedrijfsleider van
textielfabriek Holland Enschede, zag de kans schoon om voor
zichzelf te beginnen, ver van alle concurrentie. Zijn Nederlandse
Bontweverij N.V. stortte zich op het produceren van hand- en
theedoeken. Ook Nico ter Kuile uit Enschede zag wel brood in een
nieuwe vestiging. Hij stichtte in 1949 een fabriek met 51
weefgetouwen, één spoelmachine en zes naaimachines in
Bergentheim.
Zo kwamen de fabrieken uiteindelijk naar de arbeiders en kwam de
(textiel)industrie naar Hardenberg. De fabrieken breidden zich uit
en zorgden voor werkgelegenheid. Op haar hoogtepunt had de
Bontweverij 150 man in dienst en Delana, in de jaren vijftig, ruim
500. Bij Eltem fabriceerden rond 1960 circa 360 man pantalons en
winterjassen en in Bergentheim weefden in 1957 meer dan 100
werknemers hun dagelijks brood bij elkaar.
De handdoek in de ring geworpen
Rond 1960 telde de Twentse textielindustrie 40.000 werknemers. Daarna begonnen de problemen. Loonexplosies en het optrekken van de leerplichtige leeftijd zorgden voor hogere personeelskosten. De buitenlandse concurrentie nam toe door goedkope producten uit de lagelonenlanden. De mode veranderde steeds sneller en er ontstond een wegwerpmaatschappij waarin kwaliteit minder belangrijk werd en merkentrouw verdween. Ook hier ging het mis: in korte tijd moesten Textielmaatschappij Bergentheim (1966), Delana (1971) en Eltem Hardenberg (1974) dicht. Ook de Bontweverij moest in 1980 de poorten sluiten. In het leegstaande gebouw vestigde Henny van der Most in 1981 zijn congres- en recreatiecentrum en alleen de naam ervan, De Bonte Wever, herinnerde nog aan de theedoeken van weleer.