Jan Schenk, de nieuwe man van Agatha van Foreest, was niet alleen van verkeerde stand, maar ook van verkeerd geloof, katholiek. Dat maakte het nog erger; regenten waren gereformeerd, ze trouwden niet met een katholiek. Godsdienst luisterde nauw, zo nauw dat veel leraren, dominees, werden ingezet om de mensen die bij te brengen. Want dominees waren ervoor om normen en waarden bij te brengen. De regenten vonden dat belangrijk, want wie godsdienstig was, was vanzelf braaf. Hoorn had rond 1700 wel zes dominees.
Toch was er een probleem. Wanneer de dominees zo belangrijk waren, liepen de regenten dan niet het risico zelf de wet voorgeschreven te krijgen? Dat probleem hing samen met weer een ander probleem: godsdienst kan verschillend worden uitgelegd, streng of vrij. Veel regenten hadden geen zin in strengheid; ze hielden van hun huis en rijtuig, kleren en partijen. Ze werden rekkelijken genoemd. Tegenover de rekkelijken stonden de preciezen.
Begin zeventiende eeuw botsten ze. De gereformeerde kerk was heersend geworden, maar niet duidelijk was of ze streng moest zijn of vrij. De rekkelijken zeiden: 'Hebben wij zo hard tegen de Spaanse, katholieke onderdrukker gevochten om ons opnieuw te laten onderdrukken? Nee, onze kerk moet juist het tegendeel zijn van die oude roomse, niet dwingen, maar vrij laten!' De preciezen antwoordden: 'Natuurlijk staat het ieder vrij gereformeerd te worden of niet, voor die vrijheid is gevochten. Maar wordt hij het, dan helemaal. In alles moet dan zichtbaar zijn dat hij gereformeerd is. Dus weg met die kleren en feesten! Een echte calvinist leeft er niet op los, hij leeft zoals de het 'zuivere' geloof het voorschrijft.'
Het leek een strijd om de godsdienst, maar het was er vooral een om de macht, tussen stadhouder prins Maurits en de regenten. Maurits koos partij voor de preciezen. Die wonnen.
Maurits' troepen - hij was ook opperbevelhebber - gaven de doorslag. Maurits kwam ook naar het rekkelijke Hoorn, in 1618. Daar zette hij eenvoudig de rekkelijke regenten af en verving ze door precieze. De rekkelijke dominees werden ontslagen. Maar toen een precieze ging preken, kwam niemand luisteren; de Grote Kerk, toch al zo groot, bleef akelig leeg.
Maurits wist daar wel wat op. Hij gaf bevel ieder die namens de stad een ambt vervulde - biersleper, doodgraver of kaasdrager bijvoorbeeld - maar niet in de kerk verscheen, op staande voet te ontslaan. Toen steeg het aantal luisteraars snel. Zo vrij was de godsdienst geworden.
Maar uiteindelijk hadden de dominees toch niet het laatste woord. De regenten, ook de precieze, lieten zich niet overheersen. Dat blijkt uit de klachten die de dominees bij hen indienden over kolven in de kerk, over 'geraas en gerammel' door jongelieden, over toneel, goochelen, dobbelen en koorddansen zomaar op straat, over 'dansscholen en hoerehuysen', over schending van de Dag des Heren, de zondag, en over Vastenavondfeesten. Maar het mocht nog zo in strijd zijn met het 'zuivere' geloof, de regenten hoorden het aan, ze namen geen maatregelen. En datzelfde valt te zeggen van klachten over niet-gereformeerden die de dominees concurrentie aandeden. Een meester die in plaats van gereformeerde schoolboeken lutherse gebruikte. Een priester die in de gereformeerde St.Pietershof op ziekenbezoek ging. Doopsgezinden, die 'dwalingen' verkondigden. Een rekkelijke predikant die in het Stadsgasthuis werd 'betrapt'. De regenten hoorden het aan, dat was alles. De gereformeerde kerk was de heersende kerk, maar over de regenten heerste zij niet.
Uitgelicht
Godsdienst luisterde nauw. Maar op het West-Friese platteland had men dat soms pas vrij laat door. Daar kwamen tot ver in de zeventiende eeuw zaken voor die in precieze ogen niet door de beugel konden. In Sijbekarspel bijvoorbeeld hing in 1638 nog een Mariabeeld in de gereformeerde kerk! En ambten werden er lang nog gewoon door katholieken bekleed. Pas in 1654 werden ook de dorpen gedwongen in dat opzicht zuiver gereformeerd te zijn.